In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een veehouder, tegen een boete van € 5.000,- die haar is opgelegd voor het ter slacht aanbieden van een koe die nog in de wachttijd van een diergeneesmiddel zat. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat op 4 januari 2022 was opgemaakt. De rechtbank behandelt het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het besluit van 1 april 2022, waarbij de boete werd gehandhaafd na bezwaar. Eiseres betwist de overtreding en stelt dat haar vennoot niet op de hoogte was van de behandeling van het dier en dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid.
De rechtbank concludeert dat eiseres de overtreding heeft begaan door het aanbieden van het dier ter slacht terwijl het nog in de wachttijd zat. De rechtbank oordeelt dat eiseres, ondanks de omstandigheden die zij aanvoert, verantwoordelijk is voor het controleren van de informatie over de behandeling van het dier. De rechtbank wijst erop dat de visitebrief van de dierenarts aanwezig was en dat eiseres had moeten controleren wat daarin stond. De rechtbank komt tot de conclusie dat de boete terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is om deze te matigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.
De rechtbank behandelt ook het beroep van eiseres op de redelijke termijn in het kader van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden, aangezien de uitspraak binnen twee jaar na het voornemen tot boeteoplegging is gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.