ECLI:NL:RBROT:2024:1887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 23-1240
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling en vaststelling ingangsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de heer [verzoeker01] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker verkeert in een situatie waarin hij heeft opgehouden te betalen, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende gronden zijn voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek goedgekeurd en verzoeker toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, met een ingangsdatum vastgesteld op 7 februari 2024.

Tijdens de zitting op 29 januari 2024 is ook de mogelijkheid van een eerdere ingangsdatum besproken. Verzoeker ontvangt een WIA-uitkering en is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. De rechtbank kon echter niet vaststellen of verzoeker zijn inspanningsverplichting is nagekomen, omdat er onvoldoende bewijs was over de afdracht van zijn inkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afdracht niet conform de VTLB-berekeningen is uitgevoerd, wat heeft geleid tot de afwijzing van het verzoek om een eerdere ingangsdatum.

De rechtbank heeft de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op achttien maanden, eindigend op 7 augustus 2025. Tevens is mr. M. Aukema benoemd tot rechter-commissaris. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker zich tijdens de schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind houdt, en dat de bewindvoerder de nodige stappen moet ondernemen om de schuldenaar te ondersteunen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 7 februari 2024
[verzoeker01],
[adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van 29 januari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- de heer [verzoeker01] , verzoeker;
- mevrouw A. van Galen, werkzaam bij Fidinda CBM, beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoeker zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Eerdere ingangsdatum
Ter zitting is besproken of een eerdere ingangsdatum van de regeling aan de orde is. Ten aanzien van de ingangsdatum van de looptijd van de schuldsaneringsregeling overweegt de rechtbank als volgt. Verzoeker ontvangt een WIA-uitkering en is 55,59% arbeidsongeschikt. Verzoeker heeft tegen de beslissing van het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid bezwaar aangetekend op 8 maart 2023. Het UWV heeft nog geen beslissing op het bezwaar van verzoeker genomen. Verzoeker is thans deels arbeidsongeschikt. Hij heeft niet aanvullend gesolliciteerd. In dit geval kan de rechtbank niet vaststellen of verzoeker zijn inspanningsverplichting is nagekomen.
Ten aanzien van de afdrachtplicht overweegt de rechtbank het volgende. Er zijn bedragen gereserveerd ten behoeve van de schuldeisers. In de periode januari 2022 tot en met februari 2023 is er maandelijks een bedrag van € 55,-- aan de boedel voldaan, terwijl op basis van het VTLB januari 2022 een bedrag van € 151,60 had moeten worden voldaan. In de periode maart 2023 tot en met oktober 2023 is er maandelijks een bedrag van € 175,52 afgedragen, terwijl er volgens de VTLB-berekening juli 2023 geen afdracht mogelijk is. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het bedrag van € 175,52 per maand is voldaan uit het eerder gespaarde vermogen van verzoeker. Dat is gedaan om het bedrag dat te weinig is voldaan in de periode juni 2022 tot en met februari 2023 te compenseren. Dit laatste betekent dat niet uit het inkomen boven het vrij te inkomen is gespaard maar dat het vermogen van verzoeker is aangesproken. Daarmee neemt het voor uitdeling aan de schuldeisers beschikbare bedrag niet toe.
De VTLB-berekening die geldt met ingang van januari 2023 ontbreekt. Nu behoudens één inkomensspecificatie de VTLB-berekeningen niet met stukken zijn onderbouwd en er door schuldhulpverlening geen schriftelijke toelichting is gegeven over de maandelijkse afdracht, kan de rechtbank niet beoordelen of verzoeker de verplichting om inkomsten boven het vrij te laten bedrag af te dragen, heeft nageleefd, temeer er niet conform de VTLB-berekening is afgedragen. De rechtbank wijst daarom het verzoek af en stelt de ingangsdatum van de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling vast op 7 februari 2024.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker01],
geboren op [geboortedatum01] -1986 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op achttien maanden, te rekenen vanaf
7 februari 2024, waardoor deze termijn eindigt op 7 augustus 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder S.H.J. Nanuruw,
gevestigd te Postbus 68,
2650 AB Berkel en Rodenrijs;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen;
- bepaalt dat schuldenaar zich tijdens de schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind houdt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.