ECLI:NL:RBROT:2024:1885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/36 en FT EA 24/37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 9 januari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift vastgesteld op 24 januari 2024. Tijdens de zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder, Mr. M. Leung, een verzoek tot aanhouding ingediend, omdat zij pas kort voor de zitting op de datum en tijd van de zitting was geïnformeerd. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de oproep tijdig was verzonden. De ontruiming van de woning van verzoekster, die voor 11 januari 2024 was aangekondigd, is niet doorgegaan.

Verzoekster heeft aangegeven dat haar financiële problemen zijn ontstaan door langdurige ziekte in november 2022, maar dat zij en haar partner inmiddels weer inkomen uit arbeid hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurtermijnen sinds juli 2023 zijn voldaan en dat er geen verweer is gevoerd door verweerder. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van de dreigende ontruiming, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerder afgewogen. Het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerder om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 31 januari 2024
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 9 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 januari 2024.
Ter zitting van 24 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam01] , werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam02] , partner van verzoekster.
Mr. M. Leung, werkzaam bij Incassocenter B.V., heeft namens [verweerder01] (hierna: verweerder) zeer kort voor aanvang van de zitting een verzoek ingediend tot aanhouding van de behandeling ter zitting, nu zij eerst op 24 januari 2024 bekend is geworden met de zitting. Bovendien heeft zij het verzoekschrift niet ontvangen, zodat van een goede procesorde geen sprake is. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek beoordeeld en afgewezen, omdat volgens de gebruikelijke werkwijze het vonnis van 9 januari 2024 met daarin de datum- en tijdbepaling van de zitting, op 10 januari 2024 naar de deurwaarder is verzonden en partijen dus tijdig voor de zitting zijn opgeroepen. De voor 11 januari 2024 aangekondigde ontruiming van de woning van verzoekster heeft ook geen doorgang gevonden. Van strijd met de goede procesorde is volgens de rechtbank geen sprake. De rechtbank heeft deze beslissing voorafgaand aan de zitting telefonisch aan verweerder doorgegeven. Van de geboden mogelijkheid om de zitting telefonisch bij te wonen heeft verweerder geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 21 september 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting meegedeeld dat de financiële problemen zijn ontstaan in november 2022. Verzoekster was toen langdurig ziek en kon niet werken, waardoor zij geen bron van inkomsten had. Inmiddels hebben verzoekster en haar partner beiden inkomen uit arbeid, welke inkomsten voldoende zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de lopende huurtermijnen sinds juli 2023 worden voldaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de stabilisatiefase lange tijd heeft geduurd, omdat de inkomenssituatie van verzoekster niet stabiel was. De situatie is thans wel stabiel en om die reden is de onderzoeksfase eind 2023 opgestart. De schuldeisers zijn inmiddels aangeschreven met het verzoek een opgave van de vordering te verstrekken.

3.Het verweer

Verweerder heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 21 september 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 22 december 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 11 januari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 21 september 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster en haar partner hebben allebei inkomsten uit betaald werk. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is tevens gebleken dat de lopende huurtermijnen sinds juli 2023 worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 21 september 2023 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te [woonplaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 9 januari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.