4.1.1.Standpunt officier van justitie
De verdachte, bestuurder van [stichting01] (hierna: [stichting01] ), heeft samen met de medeverdachte [medeverdachte01] in strijd met het voor stichtingen geldende uitkeringsverbod stichtingsgelden aangewend om betalingen te doen die aan hen zelf ten goede zijn gekomen - al dan niet via aan hen gelieerde rechtspersonen - en die niet in overeenstemming waren met het stichtingsdoel. Zij hebben zich het stichtingsgeld toegeëigend en vervolgens besteed of ‘cadeau’ gedaan aan zichzelf, familie of bekenden. De verdachte hoefde deze betalingen niet uit privévermogen te doen en had hiermee dus direct of indirect voordeel.
De door de verdachte en de medeverdachte verrichte betalingen zijn aan te merken als onverplichte prestaties, waar geen diensten of enige vorm van gelijkwaardige tegenprestatie tegenover stonden. Het enkel opnemen van de betalingen in een rekening-courantverhouding maakt dat niet anders, omdat er (behoudens voor de aankoop van het pand van [bedrijf01] ) geen leningsovereenkomsten zijn aangetroffen, er geen rente is betaald en er geen aanstalten zijn gemaakt om geleende bedragen terug te betalen aan [stichting01] .
Hoewel zijn medeverdachte [medeverdachte01] de daadwerkelijke betalingen heeft gedaan, was de verdachte van deze betalingen op de hoogte. De leiding van de stichting lag bij de verdachte en de medeverdachte samen en er was tussen hen sprake van nauwe samenwerking.
Omdat de betalingen over een langere periode zijn gedaan, volgt daaruit dat sprake is van opzet bij de verdachte op het zich toe-eigenen van de verschillende geldbedragen. In totaal is [stichting01] door de gepleegde verduistering voor een bedrag van ruim € 570.000 benadeeld.
4.1.2.Beoordeling
Achtergrond
[stichting01] is op 16 februari 2012 opgericht, op advies van een externe fiscalist. De stichting had als statutair doel het ondersteunen en begeleiden van verstandelijk gehandicapten, psychiatrische cliënten en jongeren met gedragsproblematiek. Diverse cliënten zijn regelmatig met politie en justitie in aanraking geweest en hebben al dan niet een detentieverleden. Feitelijk verleende [stichting01] zorg en bood zij beschermd wonen aan in de vorm van 24-uurs begeleiding.
De verdachte was sinds de oprichting voorzitter en penningmeester van [stichting01] en hield zich vooral bezig met het verlenen van zorg. De medeverdachte [medeverdachte01] was eveneens vanaf de oprichting bij [stichting01] betrokken. Sinds 1 februari 2013 was laatstgenoemde secretaris, en degene die zich bezighield met facturatie en andere financiële en administratieve taken. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat beiden geregistreerd staan als (zelfstandig bevoegde) bestuurders. Zij ontvingen voor hun werkzaamheden een salaris van € 5.000 bruto per maand.
In 2009 is de verdachte begonnen met de sportschool [bedrijf01] . Hij was bestuurder van [bedrijf02] , die directeur-grootaandeelhouder (hierna: DGA) was van [bedrijf03] was op haar beurt DGA van [bedrijf01] en van [bedrijf04]
Beoordeling verduistering
Op grond van artikel 321 Sr is degene die opzettelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort en hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, zich wederrechtelijk toe-eigent, schuldig aan verduistering. Daarbij geldt als strafverzwarend wanneer dit door een bestuurder (‘beheerder’) van een stichting wordt gedaan (artikel 323 Sr).
De wederrechtelijkheid in de zin van artikel 321 Sr moet in dit geval worden uitgelegd aan de hand van het in artikel 2:285, derde lid, BW neergelegde uitkeringsverbod. Dit uitkeringsverbod houdt in dat het doel van een stichting niet mag inhouden: het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Bij uitkeringen gaat het om onverplichte prestaties van de stichting waar geen equivalente tegenprestatie tegenover staat.
De rechtbank dient dus te beoordelen of de verdachte, als bestuurder van [stichting01] , zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het zich toe-eigenen van gelden van [stichting01] , waarbij hij het voor een stichting geldende uitkeringsverbod heeft overtreden.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Vast is komen te staan dat de verdachte, als bestuurder van [stichting01] , betalingen heeft gedaan die met name betrekking hebben op de door hem geëxploiteerde sportscholen [bedrijf01] en [bedrijf04] door onder andere het verstrekken van leningen, het betalen van huur en de aanschaf van fitnessapparaten. Daarnaast heeft hij vanuit [stichting01] een lening verstrekt aan zijn broer en aan een voetbalclub waar cliënten van [stichting01] in het kader van hun dagbesteding soms werkten. Voor alle leningen heeft te gelden dat het geld is verstrekt onder de noemer ‘lening’ zonder dat er een terugbetalingsverplichting was en zonder dat daarvoor zekerheden werden gesteld.
De verdachte heeft deze betalingen niet betwist maar heeft in zijn verklaringen steeds naar voren gebracht dat [stichting01] en de aan hem gelieerde rechtspersonen ( [bedrijf01] ) in zijn beleving één geheel vormden. Alle betalingen hielden verband met de dagbesteding en zorg voor de cliënten van [stichting01] , ook de lening aan zijn broer, die levensmiddelen leverde. Er waren over en weer rekeningen-courant waarop onderlinge schuldverhoudingen werden bijgehouden. De verdachte vertrouwde voor wat betreft financiële en boekhoudkundige aangelegenheden in sterke mate op externe adviseurs – met name de boekhouder – en op medewerkers van de bank en de Belastingdienst. De verdachte heeft verder ter zitting voor ieder van de betalingen uiteengezet waarom hij van mening was dat die paste in de doelstelling van [stichting01] en in het belang was van [stichting01] . De betalingen zijn ook in de boekhouding van [stichting01] geregistreerd - 6 in rekening-courant, en 2 als lening. De verdachte nam aan dat de vorderingen terugbetaald zouden worden, al dan niet door middel van verrekening met vorderingen die de betreffende entiteiten op [stichting01] hadden. Hij heeft nooit de bedoeling gehad om zichzelf te bevoordelen met geld van [stichting01] .
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verdachte afgelegde verklaringen en betrekt daarbij de volgende omstandigheden. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte in directe zin is verrijkt door de betalingen die door [stichting01] zijn gedaan, aangezien die niet aan hem zijn gedaan. De verdachte heeft ook geen enkele moeite gedaan om de betalingen te verhullen. De betalingen zijn allemaal in de administratie opgenomen en verwerkt. Ook is er intensief contact geweest met de belastingdienst bij onder andere het opzetten van [stichting01] , met het oog op de fiscale problemen die de [bedrijf05] had van wie [stichting01] de activiteiten heeft overgenomen, en bij het in december 2015 uitgevoerde boekenonderzoek. De verdachte heeft daarbij steeds volledige openheid van zaken gegeven. De belastingdienst was op de hoogte van de geldstromen binnen [stichting01] en heeft geen onregelmatige onttrekkingen gesignaleerd. Wel zijn diverse vaststellingsovereenkomsten met de Belastingdienst tot stand gekomen, gericht op een oplossing voor de fiscale problematiek van [stichting01] , en aan die overeenkomsten wordt uitvoering gegeven.
Ondanks alle fiscale perikelen en het al jaren lopende strafrechtelijke onderzoek, is de verdachte met [stichting01] nog altijd actief in zorgverlening ten behoeve van dezelfde complexe doelgroep en de instelling geniet ook een goede reputatie in het werkveld, zoals uit getuigenverklaringen blijkt. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat het de verdachte er niet om te doen is geweest om er persoonlijk beter van te worden. Hij is gestart met [stichting01] vanuit de overtuiging van het belang van goede zorg voor hulpbehoevenden, geïnspireerd door zijn gehandicapte broer en hij heeft zich met betrekking tot [stichting01] steeds laten adviseren door deskundigen. Het lijkt er veeleer op dat hij zich niet voldoende heeft gerealiseerd wat het betekent om een stichting op de juiste manier te besturen en de administratieve verplichtingen ten aanzien van de financiën op de in de wet voorgeschreven manier bij te houden. De verdachte heeft geen opleiding of achtergrond in de zorg. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij de lagere school heeft afgemaakt en enkele jaren LTS heeft gevolgd. Daarna heeft hij voornamelijk in de beveiligingsbranche gewerkt. Mogelijk kan hem verweten worden dat er fouten zijn gemaakt in de administratie van [stichting01] of bij de uitvoering van zijn taak als bestuurder, maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van opzettelijk wederrechtelijk handelen door de verdachte.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet bewezen is dat de verdachte opzet heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van geld van [stichting01] , ook niet in voorwaardelijke zin.