ECLI:NL:RBROT:2024:1879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10.996556.16 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van verduistering. De verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], was in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 voorzitter van [stichting01] en werd beschuldigd van het medeplegen van verduistering van een bedrag van € 570.189,--. Tijdens de zitting op 30 januari 2024 werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wat leidde tot de vordering van het Openbaar Ministerie om het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De officieren van justitie, mrs. A. Lodder en H.C. Vermaseren, stelden dat het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel € 285.094,50 bedroeg en vroegen om de verdachte te verplichten dit bedrag aan de staat te betalen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vrijspraak van de verdachte in de onderliggende strafzaak een belangrijke rol speelt in de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering. Aangezien er geen veroordeling is uitgesproken, is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming. De rechtbank verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2009, waarin werd gesteld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat. De rechtbank heeft de beslissing op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024 uitgesproken, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.996556.16
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. J. de Haan, advocaat te Zwolle.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2024.

2.Voorafgaand vonnis

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 februari 2024 is de verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, te weten in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 in de hoedanigheid van voorzitter van [stichting01] medeplegen van – samengevat – verduistering van in totaal € 570.189,--.
Van dat vonnis is een kopie als bijlage A aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.Vordering

De vordering van de officieren van justitie, mrs. A. Lodder en H.C. Vermaseren, strekt tot:
  • het vaststellen van het bedrag waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op € 285.094,50;
  • het opleggen aan de verdachte van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 285.094,50.

4.Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de verdachte is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie, gelet op de vrijspraak in de onderliggende strafzaak, in de vordering tot ontneming niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vervolging van de verdachte heeft niet tot een veroordeling geleid en het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg (vgl. Hoge Raad 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mr. A. van Luijck en mr. drs. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 februari 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.