ECLI:NL:RBROT:2024:1868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
09/122205-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord, veroordeling doodslag met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord en doodslag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 jaar geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van moord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor vol opzet, maar dat er wel sprake was van doodslag met voorwaardelijk opzet. De verdachte had op 13 mei 2023 in haar woning het slachtoffer met een mes in de hals gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, maar dat niet bewezen kon worden dat zij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 jaar op en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder en dochter van het slachtoffer, voor affectieschade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de naasten van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 09/122205-23
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01] [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadslieden mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum en mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 (doodslag) ten laste gelegde, met uitzondering van voorbedachten rade, en het onder feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 2 ten laste gelegde bedreiging is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van doodslag met vol opzet. Uit het sectierapport volgt dat de verdachte het slachtoffer links in zijn hals heeft gestoken, waardoor het slachtoffer is overleden. Uit de locatie van het steken volgt dat de verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven wilde beroven.
4.3.2.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs biedt dat de verdachte het volle opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven, dus dat de dood van het slachtoffer ook haar bedoeling is geweest.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 13 mei 2023 tussen 00.56 en 00.58 uur met het latere slachtoffer in de keuken van haar woning bevond en dat zij het slachtoffer met een fileermes in zijn hals heeft gestoken. Het letsel dat het slachtoffer door de steekverwonding heeft opgelopen, te weten een perforatie van de keelholte en de linker binnenste halsslagader, kan zonder meer de dood van het slachtoffer verklaren. De hals van het slachtoffer vertoonde daarnaast tekenen van verwurging, hetgeen zou zijn veroorzaakt nadat de steekverwonding was toegebracht. Echter, niet is komen vast te staan dat de verdachte dit heeft gedaan, nu het ook kan zijn veroorzaakt door pogingen van het slachtoffer om het bloeden te stoppen.
Hoewel de bedreiging door de verdachte van het slachtoffer met een mes eerder die avond, gezien kan worden als een aanwijzing in de richting van het volle opzet, is niet duidelijk geworden wat zich precies in de woning heeft afgespeeld gedurende het tijdsbestek van circa 2 á 3 minuten rondom het moment van steken, om dit volle opzet op de dood van het slachtoffer ook aan te kunnen nemen.
Gelet op het voorgaande kan alleen worden vastgesteld dat het steken met een mes in de hals een gedraging is die naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Met andere woorden, de rechtbank is van oordeel dat sprake is van doodslag met voorwaardelijk opzet.
4.3.3.
Conclusie
De onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 13 mei 2023 te [plaats01]
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] met een
mes, in de hals te steken;
2
zij in de periode van 12 mei 2023 tot en met 13 mei 2023 te [plaats01]
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer01] een mes te tonen en/ (daarbij dreigend de woorden toe te
voegen: "ik steek je neer".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
doodslag;
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer, haar vriend, met een messteek in zijn hals om het leven gebracht. Voorafgaand hieraan heeft zij hem eerder die avond opgezocht in zijn café om hem met vermoedens van ontrouw te confronteren. Hierbij had zij een mes meegenomen, naar eigen zeggen uit zelfbescherming. Met dit mes heeft zij het slachtoffer ook daadwerkelijk bedreigd. Meerdere getuigen hebben de verdachte dingen horen roepen als ‘ik steek je neer’ of ‘ik steek je dood’. Het slachtoffer heeft het mes van de verdachte afgepakt en is naar de woning van de verdachte gegaan. De verdachte is hem naar haar woning gevolgd, naar haar zeggen om de ruzie uit te praten. Wat er vervolgens precies in de woning tussen de verdachte en het slachtoffer is voorgevallen is onduidelijk gebleven. Wel staat vast dat verdachte – in het hele korte tijdsbestek van 2 à 3 minuten dat zij samen in de woning waren - het slachtoffer met een mes uit haar keuken in zijn hals heeft gestoken. Het slachtoffer heeft, heftig bloedend, de woning verlaten en is buiten op de stoep ten val gekomen. Liggend op straat, voor de woning van de verdachte, is het slachtoffer overleden aan zijn verwondingen.
Doodslag is een van de meest ernstige geweldsmisdrijven die een mens zijn medemens kan aandoen. De verdachte heeft het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Dit heeft diepe sporen nagelaten in het leven van zijn naasten, de moeder en de dochter van het slachtoffer, en van andere mensen in zijn omgeving. De impact die het gewelddadige overlijden van haar zoon – op de dag voor Moederdag - op het leven van de moeder van het slachtoffer heeft, is op duidelijk invoelbare wijze door haar naar voren gebracht in de verklaring die zij op de zitting heeft laten voorlezen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Er is een persoonlijkheidsonderzoek gedaan naar de verdachte, wat is vastgelegd in een geïntegreerd rapport van psychologisch en psychiatrisch onderzoek daterend van 23 november 2023. In dit rapport concluderen de psycholoog en psychiater dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, vermijdende en borderline trekken en een aanpassingsstoornis persisterend met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Dit houdt in dat bij de verdachte sprake is van een kwetsbare persoonlijkheidspathologiewaardoor zij minder dan een gemiddeld persoon in staat is om op adequate wijze met oplopende spanningen en bijkomende emoties om te gaan. Haar gebruikelijke coping ‘vermijding’, is in dezen niet toegepast. Het lijkt erop dat zij in de confrontatie een vlucht naar voren heeft gedaan. Er is geen reden om aan te nemen dat de verdachte geen inzicht had in de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit. Het is wel mogelijk dat zij door haar beperkingen in de emotieregulatie vanuit haar persoonlijkheidspathologie, minder dan een gemiddeld persoon in staat is geweest om haar gedrag te sturen en in vrije wil te handelen. Geadviseerd wordt om de verdachte in (enigszins) verminderde mate toerekeningsvatbaar te verklaren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] . De benadeelde partij [benadeelde partij01] vordert een vergoeding van € 12.390,95 aan materiële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij03] , de moeder van het slachtoffer, vordert een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De benadeelde partij [benadeelde partij02] , de dochter van het slachtoffer, vordert eveneens een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Alle drie de vorderingen zijn in voldoende mate onderbouwd dus dienen te worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij03] worden niet betwist. Dat is anders voor de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ; deze vordering wordt betwist. Om voor vergoeding van affectieschade in aanmerking te komen, moet sprake zijn van een bijzondere affectieve relatie of zorgrelatie. Niet is gebleken van een relatie die juridisch gezien als zodanig kan worden aangemerkt. Vader en dochter woonden langdurig niet bij elkaar, zij hadden geen contact. Er was geen sprake van herstel van de slechte relatie. De dochter heeft zelfs de achternaam van haar stiefvader aangenomen en droeg zodoende de achternaam van het slachtoffer niet meer. Gelet op het voorgaande dient de vordering te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard met veroordeling van de benadeelde partij in de proceskosten.
8.3.
Beoordeling
Onbetwiste vorderingen:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is betwist, zal de vordering worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit affectieschade is toegebracht. Die schade is vastgesteld op € 17.500,00 en niet door de verdachte betwist, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Betwiste vordering:
De dochter van het slachtoffer heeft eveneens vergoeding voor affectieschade gevorderd. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding uit de aard daarvan een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt.
De rechtbank stelt vast dat de dochter van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort en dat zij bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen.
Tegelijkertijd is mogelijk geacht bij het honoreren van een aanspraak van een in de wet genoemde relatie, deze bij te stellen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de zin van art. 6:2 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke gevallen. In de Memorie van Toelichting bij het Besluit vergoeding affectieschade is hierover het volgende opgenomen:
“Opgemerkt zij nog dat […] niet kan worden uitgesloten dat op grond van het voorgestelde artikel 6:107 recht zou bestaan op vergoeding van affectieschade terwijl dit, mede gelet op de relatie tussen de rechthebbende naaste en de gekwetste of overledene, zoals deze zich in de periode voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft ontwikkeld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Te denken valt aan gevallen waarin een echtgenoot aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade wegens ernstig en blijvend letsel van zijn echtgenote, terwijl deze echtgenoot voor het ongeval al met de spreekwoordelijke Noorderzon was vertrokken, of reeds samenwoonde met iemand anders. In gevallen waarin vergoeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan deze met een beroep op artikel 6:2, tweede lid, BW worden afgewezen. De Rvdr geeft in zijn advies in overweging om te voorzien in een ruimere hardheidsclausule. Daarvan zie ik af. Het criterium van artikel 6:2, tweede lid, BW leent zich slechts voor toepassing in zeer uitzonderlijke gevallen. Discussies over de feitelijke invulling van op zichzelf zeer nauwe persoonlijke betrekkingen zijn voor de gekwetste en zijn naasten belastend en precair. De feitelijke invulling van deze persoonlijke relaties dient om die reden slechts in zeer uitzonderlijke – sprekende – gevallen aan de orde te kunnen worden gesteld.”
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van zeer uitzonderlijke – sprekende – gevallen en overweegt hiertoe het volgende.
Uitgangspunt is, ook blijkens de gestaffelde opzet van het Besluit vergoeding affectieschade dat de wetgever uitgaat van de affectieve relatie (een in beginsel onvoorwaardelijke band) bij de in de wet benoemde relaties. Matigen uit hoofde van redelijkheid en billijkheid moet dus beperkt blijven tot een hoge uitzondering.
Ondanks het gegeven dat er al enkele jaren geen contact meer was tussen het slachtoffer en zijn dochter, en zij dit in de periode voorafgaande aan de dood van het slachtoffer ook niet wilde, heeft de schadeveroorzakende gebeurtenis ervoor gezorgd dat het herstellen van de band met het slachtoffer ook nooit meer mogelijk is in de toekomst. Tussen een kind en een ouder bestaat een onvoorwaardelijke (bloed)band en dat maakt dat het verlies van een ouder pijn doet, of er nou wel of geen of minder contact is voorafgaand aan het overlijden.
De rechtbank acht een vergoeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook niet onaanvaardbaar. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen en het gevorderde bedrag van € 17.500,00 ter zake geleden affectieschade toewijzen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 13 mei 2023.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij03] een schadevergoeding betalen van € 17.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 17.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 12.390,95 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€17.500,00
(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 12.390,95 (zegge: twaalfduizend driehonderdnegentig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 12.390,95(hoofdsom,
zegge: twaalfduizend driehonderdnegentig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.390,95 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
96 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter,
en mrs. W.J. de Veld en M.A.M. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 13 mei 2023 te [plaats01]
[slachtoffer01] opzettelijk en al dan niet
met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals te steken;
2
zij in of omstreeks de periode van 12 mei 2023 tot en met 13 mei 2023 te
[plaats01]
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer01] een mes te tonen en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te
voegen: "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking;