ECLI:NL:RBROT:2024:1851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
C/10/650517 / HA ZA 23-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverplichting bij legitieme portie in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil over de informatieverplichting van een erfgenaam in het kader van de legitieme portie. Eiser, de zoon van de overleden erflater, heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie en verzocht om inzage in bepaalde documenten die nodig zijn voor de berekening hiervan. De gedaagde, de echtgenote van de erflater en executeur van de nalatenschap, heeft een aantal bescheiden overgelegd, maar eiser stelt dat hij nog aanvullende informatie nodig heeft. De rechtbank oordeelt dat het op de weg van eiser had gelegen om te specificeren welke stukken hij nog miste, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Hierdoor concludeert de rechtbank dat de gedaagde voldoende informatie heeft verstrekt en wijst de vorderingen van eiser af. Wel wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat zij pas in de procedure de benodigde bescheiden heeft overgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser het vonnis kan afdwingen, ook als de zaak in hoger beroep wordt gebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650517 / HA ZA 23-11
Vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01], in haar hoedanigheid van erfgenaam en executeur in de nalatenschap van de heer [erflater01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.C. Fuijkschot te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 december 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de op 3 maart 2023 door [gedaagde01] overgelegde vertaling van bij de conclusie van antwoord overgelegde producties;
- de akte wijziging c.q. vermeerdering van eis tevens overleggen producties van [eiser01] van 13 juni 2023, met producties;
- de akte overlegging aanvullende producties van [gedaagde01] van 13 juni 2023, met producties;
- de akte overlegging aanvullende producties van [gedaagde01] van 15 december 2023, met producties;
- de akte overleggen van producties van [eiser01] van 3 januari 2024, met productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. [eiser01] was aanwezig, bijgestaan door mr. S.A. Ray. [gedaagde01] was niet aanwezig, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.C. Fuijkschot. Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen nadere producties over te leggen en samen tot een oplossing te komen.

2.Het geschil

2.1.
Op 5 mei 2022 is de heer [erflater01] (hierna: erflater) overleden in [plaats01] . Erflater is de vader van [eiser01] . Erflater heeft daarnaast nog twee andere kinderen. [gedaagde01] is de echtgenote van erflater. Erflater heeft in zijn testament van 28 april 2021 – voor zover hier van belang – [gedaagde01] tot enig erfgenaam en executeur benoemd. Zij heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.2.
[eiser01] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie, die opeisbaar is vanaf het moment van overlijden van [gedaagde01] . [eiser01] heeft bij [gedaagde01] een- en andermaal om een aantal gegevens gevraagd, zodat hij zijn legitieme portie kan berekenen. [eiser01] stelt dat hij op grond van de artikelen 843a Rv en 4:78 BW recht heeft op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij nodig heeft voor de berekening van zijn legitieme portie.
2.3.
Tegen deze achtergrond vordert [eiser01] na wijziging/vermeerdering van eis – samengevat – om [gedaagde01] te veroordelen aan hem, op verbeurte van een dwangsom, een aantal in de akte wijziging/vermeerdering van eis gepreciseerde bescheiden te verstrekken. Als [gedaagde01] deze bescheiden niet tot haar beschikking heeft, dan vordert [eiser01] dat [gedaagde01] veroordeeld wordt om de bescheiden op te vragen en aan [eiser01] ter beschikking te stellen, op verbeurte van een dwangsom. [eiser01] vordert daarnaast dat [gedaagde01] wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.4.
[gedaagde01] stelt dat zij niet weigerachtig was om de door [eiser01] benodigde informatie en bescheiden te verstrekken, maar dat zij zeer aangeslagen was door de dood van erflater. Hierdoor lukte het haar niet om in de maanden na het overlijden van erflater de benodigde stukken te verzamelen. Ook heeft het opvragen van stukken in Griekenland veel tijd gekost. De nalatenschap is volgens [gedaagde01] niet zo groot als [eiser01] denkt.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 4:78 lid 1 BW kan een legitimaris die niet erfgenaam is – zoals [eiser01] – tegenover de erfgenamen en de met beheer van de nalatenschap belaste executeurs – [gedaagde01] in dit geval – aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. Deze informatieverplichting moet ruim worden uitgelegd, met de enkele beperking dat de gegevens nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie.
3.2.
[gedaagde01] heeft bij haar antwoord al diverse gevraagde bescheiden overgelegd en een toelichting gegeven op de nalatenschap van erflater. Na de akte wijziging/vermeerdering van eis van [eiser01] heeft [gedaagde01] opnieuw een aanzienlijke hoeveelheid bescheiden overgelegd en toegelicht waarom bepaalde goederen wel of niet in de nalatenschap vallen. Op de mondelinge behandeling is besproken welke aanvullende stukken van [gedaagde01] nog nodig waren. Na de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] opnieuw een grote hoeveelheid bescheiden overgelegd en daarbij een toelichting gegeven. Tegen deze achtergrond had het vervolgens op de weg van [eiser01] gelegen om in zijn antwoordakte te onderbouwen welke stukken van [gedaagde01] hij, mede gelet op de door [gedaagde01] gegeven toelichting, nog miste om zijn legitieme portie te berekenen. [eiser01] heeft dat echter niet gedaan en niet gesteld dat hij - inmiddels - nog bescheiden mist en welke dat dan zijn. Dit betekent dat het ervoor gehouden moet worden dat de door [eiser01] gevraagde bescheiden om zijn legitieme portie te berekenen inmiddels zijn verstrekt door [gedaagde01] , zodat de vorderingen van [eiser01] moeten worden afgewezen.
3.3.
Dat volgens [eiser01] , naar hij in zijn laatste akte heeft aangevoerd, de inboedel een hogere waarde dan € 500,- moet hebben en dat het [eiser01] onduidelijk is waarom op 16 augustus 2021 een bedrag van € 70.000,- is gestort op de bankrekening bij de Eurobank en vervolgens op 10 september 2021 weer is overgeboekt naar een andere bankrekening, maakt het voorgaande niet anders. [eiser01] heeft in deze procedure immers alleen gevraagd om het verstrekken van bescheiden. Zijn vorderingen zien niet op het vaststellen van de hoogte van de legitieme portie.
3.4.
Nu [gedaagde01] pas in de onderhavige procedure in een paar tranches de terecht gevraagde bescheiden heeft overgelegd, zal zij in de proceskosten aan de kant van [eiser01] worden veroordeeld. Deze kosten worden tot vandaag vastgesteld op € 86,- aan griffierecht en € 1.535,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 614,-), dit is totaal € 1.621,-. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat onvoldoende grond, nu er geen inhoudelijke veroordeling wordt uitgesproken. Er worden ook geen dagvaardingskosten toegewezen, omdat [eiser01] met een toevoeging procedeert.
3.5.
Dit vonnis zal, zoals verzocht, wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van diens uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten aan de zijde van [eiser01] , tot op heden begroot op € 1.621,-;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.
3120