ECLI:NL:RBROT:2024:1799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
10/129199-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor medeplegen van invoer van cocaïne

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de invoer van cocaïne als medewerker van een containerterminal in de Rotterdamse haven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter waarde van € 140.000, dat is geschat op basis van bewijs uit het strafdossier en de ontnemingsrapportage. De vordering van de officier van justitie, mr. dr. B. Lijnse, strekte tot het opleggen van de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden en dat er geen daadwerkelijk voordeel was behaald. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten en dat het geschatte bedrag van € 140.000 aan de veroordeelde moet worden opgelegd als betalingsverplichting. Daarnaast is de maximale duur van gijzeling vastgesteld op 720 dagen, mocht volledige betaling niet mogelijk zijn. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/129199-23 (ontneming)
Datum uitspraak: 7 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01] ,
geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] a [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. C. Karsdorp, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2024. Voorafgaand aan de zitting heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 7 februari 2024 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten (hierna: het strafvonnis).
Van het strafvonnis is een kopie, aangeduid als bijlage A, aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. dr. B. Lijnse strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel van een bedrag van
€ 275.000.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4.Standpunt van de verdediging

Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de ontnemingsvordering of deze moet worden afgewezen. De veroordeelde stelt zich op het standpunt de strafbare feiten niet te hebben gepleegd. Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak dat als er al afspraken zijn gemaakt over betalingen, dit niet gelijkgesteld kan worden aan daadwerkelijk behaald voordeel.

5.Strafbare feiten

Blijkens het strafvonnis is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:
Feit 1 primair:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan, aannemen van een gift.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

6.Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

6.1.
De ontnemingsrapportage
Er is een rapport opgesteld met documentnummer [nummer01] , betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
6.2.
Beoordeling
In het strafvonnis is gemotiveerd bewezen verklaard dat de veroordeelde zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de invoer van verdovende middelen in Nederland en aan niet-ambtelijke omkoping.
6.3.
Schatting
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de stukken in het dossier en strafvonnis aannemelijk geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, neemt de rechtbank de ontnemingsrapportage en de overwegingen in het strafvonnis als uitgangspunt.
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 135.000 in verband met 9 klussen
De rechtbank acht, met de verdediging, onvoldoende aannemelijk dat het door het openbaar ministerie berekende bedrag van € 135.000 euro aan de verdachte is toegekomen. Het overzicht dat gedurende bepaalde tijden onregelmatig door de verdachte zou zijn ingelogd op zijn werkplek, is daartoe volstrekt onvoldoende. De rechtbank zal dit bedrag dan ook niet meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 140.000 euro in verband met 2 klussen
In de zaaksdossiers van de onderzoeken Balk en Koel komt naar voren dat de veroordeelde voor twee klussen in totaal € 140.000 euro heeft verdiend. Zo blijkt uit de eerste chat, tussen [naam01] en [naam02] , dat op 16 en 17 maart 2022 wordt gesproken over het betalen van € 15.000,- aan het corrupte contact in de haven. Vervolgens wordt er in de tweede en derde chat tussen de gebruikers afgesproken dat € 125.000,- uitbetaald moet worden aan het corrupte contact in de haven en dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Gelet op de grote hoeveelheid bij de veroordeelde en zijn vrouw aangetroffen cash en de bewijsmiddelen in het strafdossier, zoals vermeld in de ontnemingsrapportage, gaat de rechtbank er vanuit dat deze bedragen ten goede zijn gekomen aan de veroordeelde. Daarmee stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op datzelfde bedrag, te weten € 140.000, vast.

7.Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken. Bepaald zal daarom worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
De veroordeelde zal dus worden verplicht tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 140.000.

8.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000 geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000 of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 720 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op
€ 140.000(zegge:
honderdveertigduizend euro);
legt aan dat veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 140.000(zegge:
honderdveertigduizend euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van
Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
720 dagen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.M. Riemens, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. C. Sikkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.