ECLI:NL:RBROT:2024:1765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/10/667969 / HA ZA 23-946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over bevoegdheid van de rechtbank in een onrechtmatige daad zaak met internationale elementen

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis in incident gewezen in een civiele zaak tussen verschillende partijen, waaronder een maatschap en twee gedaagden, [persoon03] en [persoon04]. De eisers, bestaande uit [persoon01], [persoon02] en de maatschap, stelden dat de maatschap eigenaar was van een kantoorpand in Altena, dat verhuurd was aan Arkesteijn Holding B.V. De huurachterstand leidde tot een geschil over een overeenkomst die niet nagekomen zou zijn, waarbij een hoofdsom van € 194.500,00 zou moeten worden betaald. De gedaagden stelden dat de rechtbank onbevoegd was en dat de Belgische rechter bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij wel degelijk bevoegd is, omdat de schade in Nederland is ingetreden en de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden in het incident afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 598,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de hoofdzaak is verwezen naar de rol voor een conclusie van antwoord door de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/667969 / HA ZA 23-946
Vonnis in incident van 6 maart 2024
in de zaak van

1.[persoon01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
2.
[persoon02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
3. de maatschap
[naam maatschap01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.H. Hommel te Rotterdam,
tegen

1.[persoon03] ,

2.
[persoon04],
woonplaats: [woonplaats03] (België),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.L. Stegeman te Heerlen.
Eisers in de hoofdzaak worden hierna afzonderlijk ‘ [persoon01] ’, ‘ [persoon02] ’ en ‘de maatschap’, of gezamenlijk ‘ [persoon01] c.s.’ genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak worden hierna afzonderlijk ‘ [persoon03] ’ en ‘ [persoon04] ’, of gezamenlijk ‘ [persoon03] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2023;
  • de akte inbreng producties van [persoon01] c.s., met producties 1 tot en met 37;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van [persoon03] c.s.;
  • de conclusie van antwoord in het incident.

2.De beoordeling

in het incident

Waar gaat de hoofdzaak over?
2.1.
[persoon01] c.s. stelt dat de maatschap eigenaar is van een kantoorpand in de gemeente Altena. De maatschap heeft het kantoorpand verhuurd, waarbij Arkesteijn Holding B.V. (verder ‘Arkesteijn’) als borg is opgetreden. De huur voor het kantoorpand werd uiteindelijk niet meer betaald. [persoon01] c.s. stelt dat ter aflossing van de ontstane huurachterstand en een afkoopsom een overeenkomst is gesloten tussen de maatschap enerzijds en Arkesteijn, KPD Holding B.V. (verder ‘KPD’) en Stichting Stadionafbouw (verder de ‘stichting’) anderzijds. Die overeenkomst is volgens [persoon01] c.s. niet nagekomen en er moet nog een hoofdsom van € 194.500,00 betaald worden. Omdat [persoon03] destijds de feitelijke bestuurder van Arkesteijn, KPD en de Stichting was en [persoon04] (indirect) de statutair bestuurder, zijn zij daarvoor als bestuurders persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk, aldus [persoon01] c.s.
2.2.
[persoon03] c.s. hebben in de hoofdzaak nog niet geantwoord.
Waar gaat het incident over?
2.3.
[persoon03] c.s. is van stelt dat deze rechtbank – internationaal, dan wel relatief – onbevoegd is om de hoofdzaak te behandelen. Volgens [persoon03] c.s. is de Belgische rechter bevoegd, dan wel de Rechtbank Limburg. [persoon03] c.s. vordert dan ook dat deze rechtbank zich onbevoegd verklaart.
2.4.
[persoon01] c.s. voert daartegen aan dat zijn vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad en dat de schade die daar het gevolg van is in het arrondissement van deze rechtbank is ingetreden. Daarom is volgens [persoon01] c.s. deze rechtbank wel bevoegd om deze zaak te behandelen en op zijn vordering te beslissen.
De rechtbank is – internationaal en relatief – bevoegd om de hoofdzaak te behandelen en op de vordering van [persoon01] c.s. te beslissen
2.5.
De internationale bevoegdheid van deze rechtbank moet worden vastgesteld aan de hand van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (‘Brussel I bis-Vo’). Er is namelijk sprake van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 Brussel I bis-Vo.
2.6.
Artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo schrijft voor dat [persoon03] c.s. voor de rechter van de lidstaat waar hij woonplaats heeft moet worden opgeroepen. Dit zou betekenen dat de Belgische rechter bevoegd is voor deze zaak.
2.7.
[persoon01] c.s. baseert zijn vordering tegen [persoon03] c.s. echter op een onrechtmatige daad (bestuurdersaansprakelijkheid). In zo’n geval is de rechter van de plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan (of zich kan voordoen) ook bevoegd (artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo). Als plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan geldt bovendien ook de plaats waar de schade is ingetreden (ECLI:EU:C:2016:449, overwegingen 25 en 26).
2.8.
De rechtspersonen ten aanzien van welke [persoon03] c.s. nu in hun hoedanigheid van (feitelijk) (indirect) bestuurder worden aangesproken, waren alle rechtspersonen naar Nederlands recht, die ook in Nederland gevestigd waren. De verplichting waarvan in de hoofdzaak is gesteld dat die niet is nagekomen, gold ten aanzien van de maatschap (naar Nederlands recht), die ook in Nederland gevestigd is. Verder betrof die verplichting de betaling van een geldsom, welke verplichting aan de woonplaats van de schuldeiser (de maatschap) moet worden voldaan (artikel 6:116 lid 2 BW). Dat een andere plaats voor betaling is aangewezen, is niet gesteld of gebleken.
2.9.
Zonder vooruit te lopen op enig oordeel of daadwerkelijk onrechtmatig is gehandeld en of in voorkomend geval daadwerkelijk schade is geleden, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat, indien en voor zover dat in de hoofdzaak wordt vastgesteld, zowel de plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan als de plaats waar de schade is ingetreden, zich in Nederland bevinden. Meer in het bijzonder geldt, omdat de vestigingsplaats van de maatschap Rotterdam is, dat de schade in Rotterdam is ingetreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij wel bevoegd is om de hoofdzaak te behandelen. De vordering in het incident zal worden afgewezen.
[persoon03] c.s. moet de proceskosten in het incident van [persoon01] c.s. betalen
2.10.
[persoon03] c.s. wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in het incident betalen. De rechtbank stelt die kosten aan de kant van [persoon01] c.s. tot vandaag vast op € 598,00 aan salaris advocaat (één punt in liquidatietarief II).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
Deze proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [persoon03] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in het incident, die aan de kant van [persoon01] c.s. tot vandaag worden vastgesteld op € 598,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rol van
3 april 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door [persoon03] c.s.;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
3349 / 3195