Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis in incident gewezen in een civiele zaak tussen verschillende partijen, waaronder een maatschap en twee gedaagden, [persoon03] en [persoon04]. De eisers, bestaande uit [persoon01], [persoon02] en de maatschap, stelden dat de maatschap eigenaar was van een kantoorpand in Altena, dat verhuurd was aan Arkesteijn Holding B.V. De huurachterstand leidde tot een geschil over een overeenkomst die niet nagekomen zou zijn, waarbij een hoofdsom van € 194.500,00 zou moeten worden betaald. De gedaagden stelden dat de rechtbank onbevoegd was en dat de Belgische rechter bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij wel degelijk bevoegd is, omdat de schade in Nederland is ingetreden en de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden in het incident afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 598,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de hoofdzaak is verwezen naar de rol voor een conclusie van antwoord door de gedaagden.