ECLI:NL:RBROT:2024:1764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/10/653229 / HA ZA 23-175
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Hogeschool voor studievertraging en gebrek aan BIG-registratie

In deze zaak vorderden eisers, een groep studenten van de Hogeschool Rotterdam, schadevergoeding van de Hogeschool wegens studievertraging die zij zouden hebben opgelopen door stage schaarste en het ontbreken van een BIG-registratie voor hun opleiding Medische Hulpverlening. De eisers stelden dat de Hogeschool tekortgeschoten was in de nakoming van de onderwijsovereenkomsten en onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de eisers hun stellingen onvoldoende hadden onderbouwd. De rechtbank wees erop dat de stelplicht en bewijslast bij de eisers lagen, en dat zij niet voldoende hadden aangetoond dat de studievertraging daadwerkelijk aan de Hogeschool kon worden toegerekend. Bovendien werd vastgesteld dat de eisers niet hadden voldaan aan de verplichtingen van artikel 21 Rv, door relevante feiten niet te vermelden. De Hogeschool had daarentegen gedetailleerd verweer gevoerd en de rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisers niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde de eisers in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/653229 / HA ZA 23-175
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
2.
[eiser02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
3.
[eiser03],
woonplaats: [woonplaats02] ,
4.
[eiser04],
woonplaats: [woonplaats03] ,
5.
[eiser05],
woonplaats: [woonplaats04] ,
6.
[eiser06],
woonplaats: [woonplaats05] ,
7.
[eiser07],
woonplaats: [woonplaats06] ,
8.
[eiser08],
woonplaats: [woonplaats02] ,
9.
[eiser09],
woonplaats: [woonplaats01] ,
10.
[eiser10],
woonplaats: [woonplaats02] ,
11.
[eiser11],
woonplaats: [woonplaats05] ,
12.
[eiser12],
woonplaats: [woonplaats02] ,
13.
[eiser13],
woonplaats: [woonplaats02] ,
14.
[eiser14],
woonplaats: [woonplaats02] ,
15.
[eiser15],
woonplaats: [woonplaats02] ,
16.
[eiser16],
woonplaats: [woonplaats02] ,
17.
[eiser17],
woonplaats: [woonplaats07] ,
18.
[eiser18],
woonplaats: [woonplaats02] ,
19.
[eiser19],
woonplaats: [woonplaats02] ,
20.
[eiser20],
woonplaats: [woonplaats07] ,
21.
[eiser21],
woonplaats: [woonplaats08] ,
22.
[eiser22],
woonplaats: [woonplaats05] ,
23.
[eiser23],
woonplaats: [woonplaats09] ,
24.
[eiser24],
woonplaats: [woonplaats10] ,
25.
[eiser25],
woonplaats: [woonplaats11] ,
26.
[eiser26],
woonplaats: [woonplaats12] ,
27.
[eiser27],
woonplaats: [woonplaats02] ,
28.
[eiser28],
woonplaats: [woonplaats02] ,
29.
[eiser29],
woonplaats: [woonplaats13] ,
30.
[eiser30],
woonplaats: [woonplaats02] ,
31.
[eiser31],
woonplaats: [woonplaats11] ,
32.
[eiser32],
woonplaats: [woonplaats02] ,
eisers,
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL ROTTERDAM,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.T. Verhaar te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk ‘ [eiser01] c.s.’ genoemd. Gedaagde wordt hierna de ‘Hogeschool’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 februari 2023, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 19;
  • de mondeling behandeling op 11 oktober 2023;
  • de spreekaantekeningen van mr. Vos namens de Hogeschool.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser01] c.s. hebben allen aan de Hogeschool de bachelor Medische Hulpverlening (‘de opleiding’) gevolgd, of volgen die op dit moment nog steeds. Volgens [eiser01] c.s. hebben zij daarbij allemaal studievertraging opgelopen door stage schaarste. Bovendien hebben zij, na het afronden van de opleiding, een maatschappelijk waardeloos diploma omdat er geen BIG-accreditatie voor de opleiding is en daarom voor hen geen passende plek op de arbeidsmarkt beschikbaar is. De Hogeschool is de onderwijsovereenkomsten dus niet deugdelijk nagekomen en/of heeft onrechtmatig gehandeld. [eiser01] c.s. houden de Hogeschool aansprakelijk voor de schade die [eiser01] c.s. hierdoor lijden. [eiser01] c.s. eisen daarom een verklaring voor recht dat de Hogeschool onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de Hogeschool wordt veroordeeld om de schade die [eiser01] c.s. hebben geleden, op te maken bij staat, te vergoeden.
2.2.
De Hogeschool betwist dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de onderwijsovereenkomsten, of onzorgvuldig en/of onrechtmatig jegens [eiser01] c.s. heeft gehandeld. Verder betwist zij dat, voor zover bij [eiser01] c.s. daadwerkelijk sprake is van een ongebruikelijke studievertraging, daardoor schade is geleden die in causaal verband staat met de door [eiser01] c.s. gestelde tekortkomingen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de vorderingen afwijzen en uitleggen waarom.
Studievertraging
3.2.
De eerste feitelijke grondslag die [eiser01] c.s. stellen voor hun vorderingen, is dat de Hogeschool jegens hen onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat sprake was van stage schaarste en [eiser01] c.s. als gevolg van die schaarste studievertraging hebben opgelopen, waardoor zij schade hebben geleden. Die schade willen zij dan laten opmaken bij staat.
3.3.
Om op basis van deze feitelijke grondslag (een deel van) de vorderingen toe te kunnen wijzen, moet in deze procedure in elk geval worden vastgesteld dat:
  • [eiser01] c.s. zelf noemenswaardige studievertraging hebben geleden;
  • die studievertraging is veroorzaakt door stage schaarste;
  • dat aan de Hogeschool kan worden toegerekend.
De stelplicht en bewijslast daarvoor rusten op [eiser01] c.s. (artikel 150 Rv). Niet voldoende is het dat in zijn algemeenheid vastgesteld zou kunnen worden dat sprake is geweest van stage schaarste en studenten daardoor studievertraging hebben opgelopen. [eiser01] c.s. moeten echt zelf de dupe zijn geworden.
3.4.
Zelfs als de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaat dat stage schaarste een gegeven was en dat de Hogeschool daarvoor verantwoordelijkheid draagt, hebben [eiser01] c.s. in het licht van de op hen rustende stelplicht een erg summiere dagvaarding uitgebracht. Die dagvaarding is weliswaar twintig pagina’s dik, maar op de individuele studietrajecten van [eiser01] c.s. wordt nauwelijks ingegaan. Alleen in de tabel onder randnummer 39 van de dagvaarding wordt iets over de individuele eisers gezegd, maar behalve de respectievelijke start- en (verwachte) einddata van de studie van elke eiser, geeft ook die tabel geen enkele informatie over het studietraject of de studievoortgang van [eiser01] c.s. Laat staan dat met die tabel ook maar enigszins inzichtelijk wordt gemaakt op welk moment een student als gevolg van welke omstandigheden studievertraging heeft opgelopen en van welke omvang.
3.5.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [eiser01] c.s. hebben gemeend vooral te kunnen leunen op eerdere uitspraken in (volgens [eiser01] c.s.) vergelijkbare zaken, waaronder een vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:914). Dat is in zoverre een onjuiste inschatting van [eiser01] c.s. geweest, dat daarmee nog niet vast staat dat de door [eiser01] c.s. in déze procedure gestelde studievertraging et cetera daadwerkelijk aan de Hogeschool kunnen worden verweten.
3.6.
De Hogeschool heeft daarentegen bij conclusie van antwoord, van elke individuele eiser het studieverloop gedetailleerd beschreven en van onderbouwing (productie 14 bij conclusie van antwoord) voorzien. De Hogeschool heeft – onder meer – per vak aangegeven of de betreffende eiser het benodigde aantal studiepunten heeft behaald. Ook heeft de Hogeschool per individuele eiser alle notities uit onderwijsprogramma Osiris in het geding gebracht, inclusief een individuele toelichting. De Hogeschool heeft daarbij specifieke omstandigheden benoemd per eiser, die volgens haar de opgelopen studievertraging, voor zover daarvan sprake is, hebben veroorzaakt. Zo heeft de Hogeschool bijvoorbeeld aangevoerd dat in verschillende gevallen de vertraging deels te wijten is aan het behalen van onvoldoendes voor tijdig gelopen stage(s), het afbreken van tijdig aangeboden stage(s), afwijzing na sollicitatie voor tijdig aangeboden stage(s), het niet reageren op sollicitatieoproepen en/of weigeren van aangeboden stageplaatsen en het gewoon een of meer periodes überhaupt geen onderwijs volgen. Een en ander naast andere oorzaken zoals persoonlijke omstandigheden en COVID-19. Tot slot heeft de Hogeschool ten aanzien van een aantal eisers, onder verwijzing naar het studieverloop, betwist dat sprake is van enige noemenswaardige studievertraging.
3.7.
Dit uitvoerige en uitgebreid gedocumenteerde verweer hebben [eiser01] c.s. nauwelijks, en al helemaal niet gemotiveerd, weersproken. Weliswaar hebben [eiser01] c.s. tijdens de mondelinge behandeling voor enkele individuele eisers nog een (summiere) toelichting op het studieverloop gegeven, maar [eiser01] c.s. hebben dat op geen enkele manier geconcretiseerd of (met stukken) onderbouwd. [eiser01] c.s. hebben hun stelling dat de door hen opgelopen studievertraging het gevolg is van stage schaarste daarmee onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Aan bewijslevering op dat punt wordt dan ook niet toegekomen.
3.8.
De vorderingen van [eiser01] c.s. kunnen niet op deze feitelijke grondslag worden toegewezen.
Artikel 21 Rv
3.9.
Artikel 21 Rv verplicht partijen overigens om alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te dragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het op de weg van [eiser01] c.s. had gelegen om al deze nu door de Hogeschool aangedragen vertragingsoorzaken zélf al in hun dagvaarding te adresseren. [eiser01] c.s. kunnen immers bezwaarlijk volhouden dat zij die omstandigheden zelf niet kenden, of het overduidelijke belang voor de beoordeling van de door hen ingestelde vorderingen niet inzagen.
3.10.
In plaats daarvan hebben [eiser01] c.s. over al deze vertraging veroorzakende feiten en omstandigheden gezwegen en zo het door hen geschetste beeld versterkt dat elke studievertraging per definitie aan de door hen gestelde stage schaarste te wijten was. Daarmee hebben [eiser01] c.s. de op hen rustende verplichting van artikel 21 Rv ernstig geschonden en wel op een wijze die maakt dat de stellingen van [eiser01] c.s. in deze zaak, niet alleen ten aanzien van de oorzaak van de gestelde studievertraging, maar ook voor het overige, met meer dan gebruikelijke scepsis moeten worden bezien en er steeds rekening mee moet worden gehouden dat wellicht voor de beoordeling relevante feiten en omstandigheden achterwege zijn gelaten.
BIG-registratie
3.11.
De tweede feitelijke grondslag die [eiser01] c.s. stellen voor hun vorderingen, is dat de Hogeschool jegens hen onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij na de opleiding met goed gevolg afgerond te hebben geen passend werk hebben kunnen vinden, omdat zij niet BIG geregistreerd waren of konden worden, waardoor zij schade hebben geleden. Ook die schade willen zij dan laten opmaken bij staat.
3.12.
Om op basis van deze feitelijke grondslag (een deel van) de vorderingen toe te kunnen wijzen, moet in deze procedure in elk geval worden vastgesteld dat:
  • [eiser01] c.s. zelf de opleiding met goed gevolg hebben afgerond;
  • [eiser01] c.s. geen passende dienstbetrekking hebben gevonden;
  • dat het gevolg is van het niet hebben van een BIG-registratie;
  • dat aan de Hogeschool kan worden toegerekend.
De stelplicht en bewijslast rusten ook hiervoor op [eiser01] c.s. (artikel 150 Rv). Wederom is niet voldoende dat in zijn algemeenheid vastgesteld zou kunnen worden dat studenten als gevolg van het ontbreken van een BIG-registratie geen passende dienstbetrekking hebben kunnen vinden. Ook hiervan moeten [eiser01] c.s. echt zelf de dupe zijn geworden.
3.13.
[eiser01] c.s. hebben ten aanzien van deze feitelijke grondslag niet meer gesteld dan “
voor deze studenten is bovendien (als gevolg van het ontbreken van de BIG-accreditatie) geen (passende) plek op de arbeidsmarkt aanwezig”. Wat daarbij precies verstaan moet worden onder een passende plek op de arbeidsmarkt zal de rechtbank, gezien het navolgende, in het midden laten.
3.14.
[eiser01] c.s. hebben namelijk ten aanzien van niet één van de individuele eisers concreet gesteld (om over – enigszins gedocumenteerd – onderbouwen maar te zwijgen) dat:
  • hij/zij actief heeft gesolliciteerd op dergelijke dienstbetrekkingen;
  • hij/zij (een of meermalen) is afgewezen wegens het ontbreken van de BIG-registratie.
3.15.
[eiser01] c.s. hebben daarmee, zeker in het licht van wat hiervoor ten aanzien van artikel 21 Rv is overwogen, op geen enkele manier aan hun stelplicht voldaan.
3.16.
De vorderingen van [eiser01] c.s. kunnen daarom ook niet op deze feitelijke grondslag worden toegewezen.
Proceskosten
3.17.
[eiser01] c.s. krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank stelt die kosten aan de kant van Hogeschool vast op:
  • griffierecht € 676,00
  • salaris advocaat € 1.196,00 (twee punten × € 598,00)
  • nakosten
Totaal € 2.045,00.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten van € 2.045,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, indien [eiser01] c.s. daaraan niet tijdig voldoen en het vonnis wordt betekend, verhoogd met € 90,00;
4.3.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
3349 / 3195