ECLI:NL:RBROT:2024:1754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/10/663610 / HA ZA 23-689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zekerheidstelling proceskosten in civiele procedure tussen buitenlandse rechtspersoon en Nederlandse vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2024 een vonnis gewezen in een incident betreffende de zekerheidstelling voor proceskosten. De eiseres, de National Iranian Oil Company (NIOC), gevestigd in Teheran, Iran, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Heuvel Vastgoed B.V., gevestigd in Deventer. NIOC vordert onder andere de teruggave van onroerend goed en heeft een voorlopige voorziening gevraagd. Heuvel heeft in het incident om zekerheidstelling gevraagd, omdat NIOC geen woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat NIOC geen gewone verblijfplaats in Nederland heeft en dat zij op grond van artikel 224 Rv verplicht is zekerheid te stellen voor de proceskosten. De rechtbank heeft het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld vastgesteld op € 3.310,-. NIOC heeft verweer gevoerd tegen de vordering tot zekerheidstelling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de door NIOC aangevoerde gronden onvoldoende zijn om de vordering af te wijzen. De rechtbank heeft NIOC veroordeeld tot het stellen van zekerheid binnen een bepaalde termijn en heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663610 / HA ZA 23-689
Vonnis in incident van 28 februari 2024
in de zaak van
rechtspersoon naar vreemd recht
NATIONAL IRANIAN OIL COMPANY,
gevestigd te Teheran,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten ex art. 223 Rv en 1019ib Rv,
verweerster in het incident ex art. 224 Rv,
advocaat mr. A. Taheri-Bhajan te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEUVEL VASTGOED B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex art. 224 Rv,
verweerster in het incident ex art. 223 Rv en 1019ib Rv,
advocaat mr. J.J. Bakker te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘NIOC’ en ‘Heuvel’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 januari 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte uitlaten in incident ex artikel 224 Rv van Heuvel.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak en in de voorlopige voorziening

2.1.
NIOC vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“PROVISIONELE VORDERINGEN:
Totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak:
I. gedaagde te gebieden als goede bewaarder over de in het onroerend goed te [plaats01]
aan de [adres01] gelegen roerende zaken te beschikken;
II. gedaagde te gebieden om een overzicht te maken van alle in het voornoemde onroerend
goed bevindende roerende zaken alsook foto's daarvan te maken opdat de huidige staat
van die goederen vast komt te staan;
III. Gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure.
HOOFDVORDERING:
Primair:
A. Gedaagde te veroordelen tot levering en teruggave van het onroerend goed, gelegen te
[plaats01] op het adres [adres01] en de daarin gelegen roerende goederen, aan eiseres,
op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor ieder dag dat zij vanaf twee weken na de
betekening van het vonnis in gebreke blijven de hiervoor vermelde veroordeling na te komen,
met een maximum van € 50.000,00.
B. Eiseres vervangende toestemming te verlenen om namens gedaagde alle daartoe nodige
(rechts)handelingen te verrichten en instanties en (rechts)personen de nodige instructies te
geven om de levering en teruggave van het onroerend goed gelegen te [plaats01] op het
adres [adres01] te kunnen realiseren en de inschrijving daarvan in alle daartoe noodzakelijke
register te doen geschieden,
C. De door gedaagde als gevolg van de gedwongen executieveiling aangegane
(koop)overeenkomst nietig te verklaren dan wel te vernietigen.
D. Gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met nakosten en
kosten advocaat.
Subsidiair:
A. Uw vonnis, bij een eventuele afwijzing van de vorderingen van eiseres, niet uitvoerbaar bij
voorraad te verklaren opdat eiseres hoger beroep zal instellen terwijl indien uw vonnis
uitvoerbaar bij voorraad gesteld zal worden, revindicatie door eiseres feitelijk onmogelijk
gemaakt zal worden doordat gedaagde het betreffende onroerend goed - koop aangeboden
heeft.
B. De proceskoten van partijen te compenseren door te bepalen dat ieder partij haar eigen
proceskosten zal dragen”.
2.2.
Heuvel heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak en evenmin in het kader van de provisionele vorderingen.

3.Het incident ex artikel 224 Rv (zekerheidstelling)

3.1.
Heuvel vordert in het incident om NIOC bij uitspraak, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zekerheid te stellen aan Heuvel tot een bedrag van € 33.312,-, door middel van een onherroepelijke (afroep)garantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden;
  • te veroordelen in de proceskosten in het incident.
3.2.
Heuvel legt daaraan ten grondslag dat NIOC is gevestigd in Teheran (Iran) en geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Nederland, zodat zij op grond van artikel 224 Rv zekerheid moet stellen voor de proceskosten.
3.3.
NIOC voert verweer en concludeert, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:

Primair:
- De vordering van Heuvel tot zekerheidstelling af te wijze met veroordeling van Heuvel in de
proceskosten van het geding;
Subsidiair:
- Voor zover de thans aangevoerde gronden niet tot afwijzing van de incidentele vordering van
Heuvel leiden, dan om de zaak te verwijzen naar een volgende roldatum zodat NIOC haar
standpunt - dat zekerheidsstelling ervoor zal zorgen dat effectieve toegang tot de rechter
haar belemmerd wordt - nader te onderbouwen, met het verzoek om te bepalen dat hetgeen
NIOC in dat kader aanvoert en/of inbrengt, als bedrijfsgeheim aangemerkt dient te worden
(met toepassing van artikel 1019ib en/of 22a, lid 3 Rv);
Meer-subsidiair:
Voor zover de primaire en subsidiaire worden afgewezen
- Te bepalen dat zekerheid gesteld dient te worden voor een bedrag ad €2.741,- middels
overboeking op de bankrekening van Stichting Derdengelden ILFT - die hierbij een
onherroepelijke en onvoorwaardelijke garantie verleent om het bedrag aan zekerheidstelling
op verzoek van Heuvel, na het eindvonnis, aan Heuvel, althans aan haar advocaat, over te
zullen maken - met dien verstande dat eventuele negatieve rente en/of kosten verbonden
aan het in depot houden van dit bedrag voor rekening en risico komen van NIOC en dat
Stichting Derdengelden ILFT over het voornoemde bedrag evenmin enige rente aan NIOC
verschuldigd zullen zijn;
- met veroordeling van Heuvel in de proceskosten als de meest in het ongelijk gestelde partij,
dan wel te bepalen dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.
EN HET VERZOEK:
34. om de in het paragraaf F (hierboven) bedoelde informatie en/of documentatie als
bedrijfsgeheim aan te merken en te bepalen dat Heuvel en haar advocaat geen gebruik
daarvan mag maken dan wel die informatie mag openbaren, een en ander onder last van
verbeuren van een dwangsom van €5.000,- voor iedere keer dat in strijd met dat verbod wordt
gehandeld, met een maximum van €50.000,-”.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in het incident ex artikel 224 Rv (zekerheidstelling)

NIOC heeft geen woonplaats in Nederland

4.1.
Heuvel heeft tijdig voor alle weren in de hoofdprocedure en in de provisionele procedure gevorderd dat NIOC zekerheid stelt voor de proceskosten waarin zij kan worden veroordeeld jegens Heuvel. Artikel 224 Rv bepaalt dat een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, verplicht is op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft NIOC geen woonplaats in Nederland ten aanzien van haar vordering jegens Heuvel. Dit wordt hierna uitgelegd.
4.2.
Doel van de regeling ex artikel 224 Rv is te voorkomen dat verhaal van proceskosten wordt bemoeilijkt doordat de daartoe veroordeelde eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft.
4.3.
Voor wat betreft de woonplaats van een rechtspersoon, geldt dat die moet worden bepaald aan de hand van artikel 1:10 BW. Op grond van artikel 1:10 lid 2 BW heeft een rechtspersoon zijn woonplaats daar waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft. Dat is in het geval van NIOC in Teheran, Iran [1] . De stelling van NIOC dat zij volgens het uittreksel van het handelsregister kantoor houdt aan de [straatnaam01] en zij daarom rechtens en feitelijk een woonplaats heeft in Nederland, is daarom niet juist. Het betekent niet dat NIOC woonplaats heeft in Nederland in de zin van artikel 1:10 BW.
4.4.
Anders dan NIOC stelt, heeft zij in het kader van artikel 224 Rv evenmin haar gewone verblijfplaats in Nederland. Niet gesteld of gebleken is dat NIOC haar centrum van sociale en economische activiteiten in Nederland heeft en niet in haar woonplaats Teheran. Dat NIOC stelt dat zij thans tijdelijk kantoorruimte huurt in Capelle aan den IJssel en Iraanse personen heeft aangesteld om daar werkzaamheden te verrichten, is hiervoor onvoldoende. Voor zover NIOC zich in het kader van artikel 224 Rv (ook) op artikel 1:14 BW heeft willen beroepen - door te stellen dat zij mede kantoor of filiaal houdt te Capelle aan den IJssel en aldus daar (ook) woonplaats heeft - geldt dat dat beroep niet opgaat. Allereerst heeft NIOC geen concrete stellingen ingenomen waaruit volgt dat in dit geval sprake is van ‘
aangelegenheden die dit kantoor of filiaal betreffen’ als bedoeld in artikel 1:14 BW. Los hiervan geldt dat in de toelichting op artikel 224 Rv staat dat door de verwijzing naar de gewone verblijfplaats in artikel 224 Rv, de gevallen waarin zekerheid gevorderd kan worden, beperkt is tot die gevallen waarin het verhaal bemoeilijkt wordt '
doordat degene van wie de zekerheid gevorderd wordt het centrum van zijn sociale en economische activiteiten elders heeft’. Daarvan is sprake bij NIOC. NIOC is zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland als bedoeld in artikel 224 Rv.
NIOC moet zekerheid stellen
4.5.
NIOC moet op grond van artikel 224 lid 1 Rv zekerheid stellen voor de proceskosten waartoe zij veroordeeld kan worden. De uitzonderingen van lid 2 van dit artikel doen zich niet voor. NIOC stelt weliswaar dat verhaal voor een eventuele proceskostenveroordeling ruimschoots mogelijk zal zijn voor Heuvel (de uitzondering onder c) en dat door een verplichting om zekerheid te stellen NIOC’s effectieve toegang tot de rechter wordt belemmerd (de uitzondering onder d), maar onderbouwt dit onvoldoende.
Niet redelijkerwijs aannemelijk dat verhaal in Nederland mogelijk is
4.6.
De uitzondering in artikel 224 lid 2 sub c Rv vereist dat redelijkerwijs aannemelijk moet zijn dat verhaal in Nederland mogelijk is. De verhaalsmogelijkheid moet naar het oordeel van de rechtbank, naar analogie van artikel 6:51 lid 2 BW, zodanig zijn dat de vordering behoorlijk is gedekt en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Als dat niet zo is, heeft de gedaagde voldoende belang bij de gevorderde zekerheid.
4.7.
NIOC stelt dat Heuvel in het bezit is van goederen (de kantoorinventaris) van NIOC met een waarde van € 35.113,- en de inhoud van de kluis van € 1.200,- aan contant geld en dat Heuvel zich ter zake een eventuele proceskostenveroordeling hierop kan verhalen. Heuvel voert hiertegen aan dat haar geen vermogensbestanddelen van NIOC in Nederland bekend zijn waar zij zich zonder meer op zou kunnen verhalen. Voor zover (een deel van) de goederen waar NIOC naar verwijst in haar productie 27 zich al in het bezit van Heuvel zou bevinden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat deze goederen voldoende verhaal voor Heuvel bieden voor een eventuele proceskostenveroordeling. De waarde van de goederen waarnaar NIOC verwijst, is immers door NIOC zelf vastgesteld en niet door een erkend taxateur. Er kan dan ook niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de waarde van deze goederen overeenkomt met de waarde die NIOC stelt. Bovendien is zonder toelichting, die NIOC niet geeft, niet duidelijk of Heuvel deze goederen eenvoudig te gelde kan maken en daarop dus zonder moeite verhaal zal kunnen nemen.
4.8.
NIOC stelt voorts dat zij twee Nederlandse bankrekeningen heeft bij de ABN Amro-bank. Ook dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat Heuvel een reële verhaalsmogelijkheid in Nederland heeft. Voor zover NIOC Nederlandse bankrekeningen heeft, is onduidelijk om welke bankrekeningnummers het dan gaat en wat het saldo op deze rekeningen is. NIOC heeft met haar enkele stelling dat zij over twee Nederlandse bankrekeningen beschikt dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Heuvel voldoende verhaalsmogelijkheden heeft voor een eventuele kostenveroordeling van NIOC.
4.9.
Nu NIOC zich in dit kader op een uitzonderingspositie beroept, lag het op haar weg om gemotiveerd te stellen en te onderbouwen dat en waarom het redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal door Heuvel voor de proceskosten in Nederland mogelijk is. Dat heeft NIOC niet gedaan. Het beroep op de uitzondering van artikel 224 lid 2 sub c Rv gaat daarom niet op.
Effectieve toegang tot de rechter
4.10.
Er bestaat geen verplichting tot het stellen van zekerheid als daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd, de effectieve toegang tot de rechter wordt belemmerd (artikel 224, lid 2 sub d Rv). Vooralsnog heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat van deze uitzondering sprake is, zoals NIOC stelt. NIOC stelt weliswaar over bewijs te beschikken van haar stelling op dit punt, maar voert aan dat zij hiervoor bedrijfsgeheimen bekend zal moeten maken, waaronder dat zij in Nederland over een tweetal bankrekeningen beschikt. NIOC wil haar stelling dat haar de effectieve toegang tot de rechter wordt belemmerd als zij tot zekerheidstelling wordt verplicht, pas onderbouwen als de rechtbank tot het oordeel komt dat haar overige gronden die zij aanvoert tegen de zekerheidstelling, niet slagen.
4.11.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding NIOC - op dit moment - in de gelegenheid te stellen haar stelling op dit punt (alsnog) te onderbouwen. Dat het stellen van een bankgarantie door een Nederlandse bank voor haar problematisch is, zoals zij stelt en wat de rechtbank ook aannemelijk voorkomt, levert in dit kader nog geen doorslaggevend argument op dat haar de toegang tot de rechter wordt belemmerd. Zoals hierna in punt 4.16 wordt overwogen, heeft NIOC immers in beginsel de keuze op welke wijze zij zekerheid aanbiedt, zolang de aangeboden zekerheid aan de vereisten van artikel 6:51 lid 2 BW voldoet. De zekerheidstelling kan via een bankgarantie geschieden. Het moet niet. De rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat NIOC met inachtneming van artikel 6:51 lid 2 BW op enige wijze deugdelijk zekerheid zal kunnen stellen (zie hierna onder 4.16). Wat betreft de (gewenste) geheimhouding met betrekking tot de twee in Nederland gehouden bankrekeningen, geldt dat de rechtbank hierna onder 5.1 tot en met 5.3 oordeelt dat er geen grond bestaat om die gegevens (noch de rest van het procesdossier) als bedrijfsgeheim te kwalificeren. Dit kan daarom ook geen belemmering opleveren voor wat betreft haar toegang tot de rechter.
Het bedrag waarvoor NIOC zekerheid moet stellen
4.12.
NIOC heeft de hoogte van de door Heuvel gevorderde zekerheidstelling gemotiveerd betwist. De rechtbank bepaalt het bedrag waarvoor afdoende zekerheid moet worden gesteld op € 3.310,- (4 punten x tarief € 614,- + € 676,- aan griffierecht + 178,- aan nakosten) en licht dat hierna toe.
4.13.
Voor de berekening van de hoogte van het bedrag waarvoor zekerheid gesteld moet worden, gaat de rechtbank in beginsel uit van € 614,- per punt (tarief II), aangezien de vordering van NIOC van onbepaalde waarde is. Dat volgens Heuvel van een hoger tarief moet worden uitgegaan in verband met de waarde van het pand, is door haar in dit incident niet nader toegelicht, met name niet om welke waarde van het pand het volgens haar gaat en wat dat betekent voor de waarde van de door NIOC ingestelde vordering. Indien daartoe in de loop van de procedure aanleiding mocht bestaan, kan Heuvel de rechtbank verzoeken om NIOC tot aanvullende zekerheid te verplichten.
4.14.
De rechtbank gaat vooralsnog uit van de volgende proceshandelingen voor Heuvel:
in de hoofdzaak:
  • een conclusie van antwoord (1 punt);
  • een mondelinge behandeling (1 punt);
Heuvel heeft niet onderbouwd waarom er meer proceshandelingen nodig zullen zijn en op dit moment ziet de rechtbank ook geen aanleiding om hiervan uit te gaan. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om twee punten voor de mondelinge behandeling te rekenen uitgaande van een langere duur van de mondelinge behandeling dan gebruikelijk;
in dit incident (artikel 224 Rv):
  • de conclusie tot het stellen van zekerheid (1 punt);
  • een akte uitlating verzoek artikel 1019ib Rv zekerheidsstelling (0,5 punt);
  • een akte uitlaten in incident ex artikel 224 Rv (0,5 punt);
anders dan waar Heuvel van is uitgegaan, ziet de rechtbank geen noodzaak voor een mondelinge behandeling in dit incident.
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 223 Rv):
de rechtbank kent hieraan geen punten toe. Heuvel heeft in dit kader ook geen proceshandelingen aangevoerd. De rechtbank sluit niet uit dat het antwoord in de hoofdzaak ook het antwoord in de voorlopige voorziening bevat en dat te zijner tijd één mondelinge behandeling zal plaatsvinden in zowel de hoofdzaak als in de voorlopige voorziening.
griffierecht en nakosten
4.15.
Het griffierecht is vastgesteld op € 676,-, gebaseerd op een zaak van onbepaalde waarde, en niet op € 5.737,-, waar Heuvel van uitgaat. De nakosten bedragen € 178,-.
De wijze waarop NIOC zekerheid moet stellen
4.16.
Voor de wijze waarop op grond van artikel 224 Rv zekerheid moet worden gesteld, moet aansluiting worden gezocht bij artikel 6:51 lid 2 BW. Dit betekent dat NIOC in beginsel de keuze heeft op welke wijze zij de zekerheid aanbiedt. De rechtbank zal in dit vonnis dan ook niet bepalen op welke wijze de zekerheid moet worden gesteld. Wel moet de door NIOC aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de vordering, inclusief rente en kosten, behoorlijk gedekt zijn en dat Heuvel daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. De verplichting de zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie, zoals Heuvel wenst, kan dus niet zonder meer worden opgelegd. Wel merkt de rechtbank op dat zekerheidstelling door middel van een bankgarantie van een Nederlandse bankinstelling in de regel zal voldoen aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW, net zoals storting van het verschuldigde zekerheidsbedrag ten titel van zekerheid onder de wederpartij of op de derdengeldenrekening van de advocaat van de wederpartij. Wel kan het nodig zijn dat partijen hierover gezamenlijk afspraken maken. De rechtbank verwacht dat de advocaten van partijen met elkaar in overleg treden over de wijze waarop de zekerheid in dit geval gesteld kan worden en dat zij hierover afspraken zullen maken waarbij wordt voorkomen dat (door één van partijen) nodeloze kosten dienen te worden gemaakt.
Proceskosten incident
4.17.
De rechtbank houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5. Het verzoek ex artikel 1019ib Rv (aanmerken van informatie als bedrijfsgeheim)
5.1.
In het kader van haar verweer tegen de zekerheidstelling, verzoekt NIOC het gehele procesdossier tussen Heuvel en haar als bedrijfsgeheim aan te merken, dan wel (subsidiair) de informatie daarin dat zij over een tweetal bankrekeningen in Nederland beschikt en om Heuvel en haar advocaat te verbieden deze informatie op welke wijze dan ook te gebruiken dan wel te openbaren, op straffe van een dwangsom. NIOC beroept zich hierbij op artikel 1019ib Rv. De rechtbank wijst dit verzoek af, gelet op het volgende.
5.2.
Artikel 1019ib lid 1 Rv bepaalt het volgende:

Het is aan partijen, hun advocaten of andere vertegenwoordigers,[…]
en andere personen die deelnemen aan gerechtelijke procedures betreffende het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, of die toegang hebben tot de documenten die deel uitmaken van deze gerechtelijke procedures, verboden bedrijfsgeheimen of vermeende bedrijfsgeheimen te gebruiken of openbaar te maken die de rechter op verzoek van een partij als vertrouwelijk heeft aangemerkt en die hun ter kennis zijn gekomen als gevolg van een dergelijke deelname of toegang.
5.3.
Dit artikel is - net als artikel 22a lid 3 Rv waarop NIOC zich ook beroept - het gevolg van de implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/943 over bedrijfsgeheimen. De Richtlijn is geïmplementeerd in de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Artikel 1 van deze wet bevat ter implementatie van artikel 9 van voornoemde Richtlijn een definitie van ‘bedrijfsgeheim’, namelijk informatie die:
geheim is, in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie;
handelswaarde bezit omdat zij geheim is en
door de persoon die rechtmatig daarover beschikt is onderworpen aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden;
Dat het procesdossier informatie bevat dat aan deze voorwaarden voldoet is door NIOC onvoldoende toegelicht.
Het gegeven dat een onderneming over twee Nederlandse bankrekeningen beschikt voldoet niet aan deze cumulatieve vereisten en is daarom niet aan te merken als bedrijfsgeheim. Het verzoek van NIOC wordt afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt NIOC tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 3.310,- ten gunste van Heuvel voor de proceskosten tot betaling waarvan zij kan worden veroordeeld;
6.2.
bepaalt dat de zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk op
27 maart 2024moet zijn gesteld;
6.3.
beveelt NIOC binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van Heuvel hiervan schriftelijk in kennis te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten van dit incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
6.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 april 2024voor akte uitlating door Heuvel over de vraag of zekerheid is gesteld door NIOC met inachtneming van rechtsoverweging 4.16;
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.3455/2474

Voetnoten

1.Zie de uittreksel uit het handelsregister, productie 1 bij de dagvaarding