1.1Op 23 februari 2023 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden inzake het bezwaar van [eiser] tegen het besluit van DNB van 11 januari 2023. Daaraan voorafgaand heeft [eiser] bij e-mail van 20 februari 2023 aan DNB een pleitnota toegezonden.
2. Bij het bestreden besluit van 9 mei 2023 heeft DNB het bezwaar van [eiser]
ongegrond verklaard en het besluit van 11 januari 2023, onder aanvulling van de
motivering, gehandhaafd. Volgens DNB heeft [eiser] niet alleen nagelaten om de herkomst van de guldenbankbiljetten met documenten te onderbouwen, maar ook tegenstrijdige verklaringen daaromtrent afgelegd. Immers, op het aanvraagformulier van
9 november 2022 heeft [eiser] verklaard dat het een contante opname in het guldentijdperk betreft die hij heeft bewaard, wat overeen lijkt te komen met zijn verklaring in zijn e-mail van 14 november 2022, terwijl hij tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat hij het geldbedrag na het overlijden van zijn echtgenote heeft aangetroffen in haar kamer en dat hij tot dan toe niet afwist van deze guldenbankbiljetten, wat hij ook aan de Belastingdienst lijkt hebben verklaard. De doorgezonden e-mail van de Belastingdienst kan [eiser] gelet hierop dan ook niet baten volgens DNB. Daarbij wijst DNB erop dat uit deze e-mail bovendien lijkt te kunnen worden opgemaakt dat [eiser] tot 20 december 2022 (de rechtbank leest: 29 december 2022) geen guldenbankbiljetten bij de Belastingdienst had opgegeven, wat volgens DNB opmerkelijk is indien deze biljetten in het guldentijdperk door hemzelf zouden zijn opgenomen, zoals hij tot aan de bezwaarprocedure steeds heeft verklaard. Verder acht DNB het opmerkelijk dat, indien [eiser] na het overlijden van zijn echtgenote bekend zou zijn geraakt met deze biljetten, de Belastingdienst in haar afweging om de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2018 tot en met 2021 al dan niet te herzien enkel het bedrag van het onderhavige omwisselverzoek betrekt (NLG 13.500), terwijl [eiser] (en zijn echtgenote) in 2018 over in totaal NLG 32.000 beschikten en in 2019 en 2020 over NLG 17.500. Nu de van de Belastingdienst afkomstige e-mail gelet hierop volgens DNB een incompleet beeld geeft, kan daarmee volgens haar dus niet aannemelijk worden gemaakt dat [eiser] rechthebbende is van de guldenbiljetten. Gezien het voorgaande is DNB van mening dat zij redelijkerwijs niet gehouden is om gevolg te geven aan de aanvraag van [eiser] . De enkele stelling van [eiser] dat de heer Zalm als minister van Financiën een garantie heeft gegeven voor het omwisselen van guldens kan daaraan volgens DNB niet afdoen.
3. Op grond van artikel 27, derde lid, van de Bankwet 1998 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de verwisseling van bankbiljetten door DNB, en de door de DNB aan het publiek te verstrekken informatie hieromtrent.
Op grond van artikel 1 van het Besluit verwisseling en intrekking van bankbiljetten zijn bankbiljetten luidend in guldens op de tijden dat de kantoren van DNB voor het publiek zijn opengesteld bij die kantoren inwisselbaar.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit verwisseling en intrekking van bankbiljetten wordt in dit artikel onder bankbiljetten verstaan: bankbiljetten luidend in guldens, ten aanzien waarvan DNB, krachtens machtiging aan haar verleend bij Koninklijk besluit, houders heeft opgeroepen deze uiterlijk 31 december 2002 ter verwisseling aan te bieden.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit verwisseling en intrekking van bankbiljetten worden na 31 december 2002 bankbiljetten door DNB verwisseld, nadat bij onderzoek is gebleken dat aan de aanvraag tot verwisseling redelijkerwijs gevolg behoort te worden gegeven.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van het Besluit verwisseling en intrekking van bankbiljetten vervalt met ingang van 1 januari 2032 het recht om verwisseling van bankbiljetten te vorderen.
Op grond van artikel 25, eerste en tweede lid, van de Wwft licht DNB, zo nodig in afwijking van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsbepalingen, de Financiële inlichtingen eenheid in, indien haar medewerkers die zijn betrokken bij de verwisseling van bankbiljetten als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Bankwet 1998 bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, voor zover de gegevens of inlichtingen dienstig zijn voor de uitoefening van de wettelijke taken van de Financiële inlichtingen eenheid.
Beoordeling beroepsgronden
4. [eiser] voert aan dat niet valt in te zien waarom zijn huidige omwisselverzoek wordt afgewezen, nu zijn eerdere omwisselverzoeken wel zijn ingewilligd. Daarbij merkt hij op dat DNB bij inwilliging van zijn omwisselverzoek geen risico loopt mee te werken aan belastingontduiking, nu hij de guldenbankbiljetten bij de Belastingdienst heeft opgegeven en er geen sprake is van zwart verdiend geld. Ook merkt [eiser] op dat bankbiljetten toonderpapieren zijn, zodat moet worden aangenomen dat hij rechthebbende is van de aangeboden guldenbankbiljetten. Over de herkomst van de guldenbankbiljetten heeft [eiser] volgens hem geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Deze guldenbankbiljetten zijn contant opgenomen en door zijn overleden echtgenote bewaard. Na ruim dertig jaar kan hij hiervan echter geen bewijzen meer tonen. Tot slot beroept [eiser] zich op toezeggingen van de heer Zalm, voormalig minister van Financiën, met betrekking tot het omwisselen van guldens.