ECLI:NL:RBROT:2024:1742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/5898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de woonkostentoeslag en de toepassing van beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende woonkostentoeslag beoordeeld. Eiseres, die een koopwoning bezit en een bijstandsuitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de woonkostentoeslag die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was vastgesteld. Het primaire besluit van 25 mei 2022 kende haar een woonkostentoeslag toe van € 154,90 per maand, welke later werd verhoogd tot € 155,39. Eiseres stelde dat deze berekening onjuist was, onder andere omdat bepaalde kosten niet waren meegenomen en omdat de toeslag niet was geïndexeerd per 1 juli 2022, in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank heeft de zaak op 15 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres via een beeldverbinding aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de berekening van de woonkostentoeslag door verweerder correct was, en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de beslissing van verweerder te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de woonkostentoeslag in het bestreden besluit te hoog was vastgesteld, maar dat dit gebrek niet tot nadeel voor eiseres heeft geleid. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard, maar wordt wel bepaald dat het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres wordt vergoed. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. I. Plaisier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag).
1.1.
Met het besluit van 25 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een woonkostentoeslag toegekend van € 154,90 per maand. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de woonkostentoeslag verhoogd tot € 155,39 per maand. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via een beeldverbinding) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft een koopwoning en ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Daarnaast ontvangt zij sinds april 2016 woonkostentoeslag.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres in aanmerking komt voor een woonkostentoeslag van € 155,39 per maand. Volgens verweerder is de woonkostentoeslag overeenkomstig de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 op de juiste wijze berekend.
4.
Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder de woonkostentoeslag niet juist heeft berekend. Verweerder is uitgegaan van een onjuist breukdeel voor de opstalverzekering en de kosten voor de lift- en de cv-installatie zijn ten onrechte niet opgenomen in de rekenhuur. Verder heeft verweerder niet het volledige bedrag aan waterschapslasten in aanmerking genomen en is de woonkostentoeslag ten onrechte niet per 1 juli 2022 geïndexeerd. Omdat de huurtoeslag wel jaarlijks per 1 juli wordt geïndexeerd, is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de gegevens die eiseres over haar leningen heeft overgelegd. Eisers is van mening dat er geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat verweerder geen maatwerk heeft geleverd. Eiseres stelt dat verweerder niet alle voor de procedure relevante stukken heeft overgelegd. Verder vordert eiseres een immateriële schadevergoeding omdat verweerder haar persoonsgegevens niet conform de daarvoor op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en Europees en internationaal geldend recht geldende regels heeft verwerkt.
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft de alleenstaande, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Artikel 4.3, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels) bepaalt dat bij de vaststelling van de bijzondere bijstand aan woningeigenaren bij het bepalen van de woonkosten, met uitzondering van de toepasselijke basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, in aanmerking worden genomen:
a. de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing of de premie van een spaarhypotheek;
b. de hypotheekrente als voorfinanciering van de subsidie volgens de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1984;
c. de onroerende zaakbelasting voor zover het de aanslag betreft van het eigendom;
d. de erfpachtcanon;
e. de waterschapslasten over het eigendom voor zover geen kwijtschelding is verleend;
f. de afvalstoffenheffing voor zover geen kwijtschelding is verleend;
g. de opstalverzekering;
h. de rioolheffing;
i. andere zakelijke lasten die op de onroerende zaak drukken waaronder de noodzakelijke administratiekosten voor een vereniging van huiseigenaren tot een maximum van € 12,67 per maand; en
j. een forfaitair bedrag voor normale periodieke onderhoudskosten met een maximum van
€ 616,00 per jaar.
6.
Uit verweerders berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag volgt dat verweerder rekening heeft gehouden met de in artikel 4.3, eerste lid, van de Beleidsregels genoemde vaste woonlasten. In de berekening zijn immers bedragen opgenomen ten aanzien van de afvalstoffenheffing, de onroerende zaakbelasting, het rioolrecht, de waterschapslasten en de opstalverzekering en onderhoudskosten. In het verweerschrift heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 augustus 2023 op een aantal hoger beroepen van eiseres, het breukdeel voor de opstalverzekering aangepast en een volledige herberekening gemaakt van de woonkostentoeslag. Dit heeft geresulteerd in een lager bedrag aan woonkostentoeslag dan met het bestreden besluit is toegekend, te weten € 154,71. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat verweerder bij de in het verweerschrift opgenomen berekening van onjuiste bedragen is uitgegaan. Op grond van de Beleidsregels wordt alleen het eigenaarsdeel van de waterschapslasten in de berekening van de woonkostentoeslag in aanmerking genomen. Daarnaast zijn kosten voor de cv-installatie en de lift in aanmerking genomen voor de berekening van de rekenhuur. De Beleidsregels voorzien niet in een indexering per 1 juli, zodat verweerder niet gehouden was de woonkostentoeslag te verhogen. Anders dan eiseres stelt, is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De situatie van eiseres is een andere dan de situatie van huurders die huurtoeslag ontvangen, zodat van gelijke gevallen geen sprake is.
7. Dat verweerder de door eiseres gestelde leningen niet bij de beoordeling heeft betrokken, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft bij het berekenen van de draagkracht van eiseres uitsluitend naar de draagkracht uit inkomen gekeken en niet naar de draagkracht uit vermogen. Eventuele leningen en/of schulden zijn dan ook niet relevant voor de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag.
8. Verder is niet gebleken dat verweerder niet alle voor de besluitvorming van belang zijnde stukken heeft ingediend. Daarnaast heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij de gegevens die volgens haar aanvankelijk ontbraken, alsnog heeft ontvangen in een hoger beroepsprocedure.
9. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Niet gebleken is dat het bestreden besluit disproportionele gevolgen voor eiseres heeft. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn beleid in het geval van eiseres niet onverkort heeft mogen toepassen.
10. Uit rechtsoverweging 6. volgt dat de woonkostentoeslag in het bestreden besluit te hoog is vastgesteld. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Het bestreden besluit was immers effectief in het voordeel van eiseres.
11. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding. Nog daargelaten dat eiseres de door haar gestelde schade niet (met objectief verifieerbare stukken) heeft onderbouwd, is er, nu het beroep ongegrond wordt verklaard, geen sprake van een onrechtmatig besluit en bestaat dus geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op wat onder 6. en 10. is overwogen ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Participatiewet
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b , het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019
Artikel 4.2, eerste lid
Het college sluit bij de vaststelling van het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand aan woningeigenaren aan op de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 4.2, tweede lid
Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien de woonkosten lager zijn dan de toepasselijke maximaal subsidiabele huurgrens en sprake is van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Artikel 4.3, eerste lid
Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand aan woningeigenaren worden bij het bepalen van de woonkosten, met uitzondering van de toepasselijke basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, in aanmerking genomen:
a. de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing van de hypotheek of de premie van een spaar- of beleggingshypotheek;
b. de hypotheekrente als voorfinanciering van de subsidie volgens de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1984;
c. de onroerend-zaakbelasting voor zover het de aanslag betreft van het eigendom;
d. de erfpachtcanon;
e. de waterschapslasten over het eigendom voor zover geen kwijtschelding is verleend;
f. de afvalstoffenheffing voor zover geen kwijtschelding is verleend;
g. de opstalverzekering;
h. de rioolheffing;
i. andere zakelijke lasten die op de onroerende zaak drukken waaronder de noodzakelijke administratiekosten voor een vereniging van huiseigenaren tot een maximum van € 12,67 per maand; en
j. een forfaitair bedrag voor normale periodieke onderhoudskosten met een maximum van
€ 532,- per jaar.
Artikel 4.3, derde lid
De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de voorlopige teruggaaf of nog te verkrijgen teruggaaf van de Belastingdienst-Toeslagen.