ECLI:NL:RBROT:2024:1734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10557705 CV EXPL 23-17151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en verjaring in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser01] en [gedaagde01]. De zaak betreft een vordering tot terugbetaling van € 22.000, die [eiser01] stelt te zijn afhandig gemaakt door [gedaagde01] en [gedaagde02] onder bedreiging. De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 september 2022, en na verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 31 oktober 2023, heeft de kantonrechter de zaak beoordeeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat alleen [gedaagde01] als gedaagde in de procedure is gebleven, nadat [gedaagde02] was overleden. De vordering van [eiser01] is gebaseerd op onverschuldigde betaling, waarbij hij stelt dat er geen rechtsgrond was voor de overboeking van € 16.000 naar de bankrekening van [gedaagde01]. De kantonrechter oordeelt dat de vordering niet is verjaard, omdat deze is gestuit door een brief van [eiser01] van 9 maart 2022, waarin hij [gedaagde01] sommeert het bedrag terug te betalen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] € 16.000 moet terugbetalen aan [eiser01], omdat dit bedrag onverschuldigd is betaald. De rechter heeft de argumenten van [gedaagde01] dat het bedrag als schenking was bedoeld, verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van [eiser01] begroot op € 1.033,-, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke rechtsgronden bij geldtransacties en de gevolgen van bedreiging in het kader van onverschuldigde betalingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10557705 CV EXPL 23-17151
datum uitspraak: 1 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Harte,
eerst tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats02] ,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats03] Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. D.W.E. Urbanus,
nu tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. van Leeuwen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met incidentele conclusie van onbevoegdheid, met bijlagen;
  • het antwoord in het incident;
  • het verwijzingsvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 januari 2023;
  • de mail van 20 maart 2023 van mr. Urbanus;
  • het oproepingsexploot van 20 mei 2023 van [eiser01] , met bijlage;
  • de akte van [gedaagde01] , met bijlage.
1.2.
Op 31 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser01] met mr. Harte;
  • [gedaagde01] met mr. E. de Jong (kantoorgenoot van mr. Van Leeuwen).

2.De beoordeling

Alleen [gedaagde01] is gedaagde
2.1.
[eiser01] heeft met het oproepingsexploot alleen [gedaagde01] opgeroepen. De kantonrechter leidt uit de toelichting van [eiser01] af dat hij na het overlijden van [gedaagde02] in maart 2023 de zaak niet wil voortzetten tegen haar (erfgenamen), maar alleen tegen [gedaagde01] .
Waar gaat de zaak over?
2.2.
Op 22 maart 2017 is van de bankrekening van [eiser01] € 6.000 overgeboekt op de bankrekening van [gedaagde02] en € 16.000 op de bankrekening van [gedaagde01] . [eiser01] stelt – kort gezegd – dat [gedaagde02] en [gedaagde01] die dag naar zijn woning zijn gekomen, dat [gedaagde02] naar binnen is gegaan en zich heeft voorgedaan als zijn vriendin [naam01] uit Suriname die hij online had leren kennen en dat zij hem onder bedreiging geld afhandig heeft gemaakt. [eiser01] eist in de procedure bij deze rechtbank (terug)betaling van € 22.000 door [gedaagde01] met rente en kosten. [gedaagde01] is het niet eens met de eis en wil dat die wordt afgewezen. Hij vindt – kort gezegd – dat de vorderingen zijn verjaard en hij betwist de stellingen van [eiser01] . Volgens [gedaagde01] is € 16.000 naar zijn bankrekening overgeboekt als schenking ten behoeve van [naam01] .
€ 6.000 is niet toewijsbaar
2.3.
[eiser01] kan niet met succes eisen dat [gedaagde01] de € 6.000 die naar de bankrekening van [gedaagde02] is overgeboekt (terug)betaalt, op welke grondslag dan ook. Niets dat [eiser01] naar voren heeft gebracht is daarvoor toereikend.
Stuiting van de verjaring van de vordering
2.4.
De vordering op grond van de primaire grondslag onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) is niet verjaard, omdat de verjaring is gestuit met de brief van 9 maart 2022 (artikel 3:317 BW). In die brief sommeert [eiser01] [gedaagde01] om de € 16.000 die op 22 maart 2017 aan hem is overgemaakt terug te betalen binnen veertien dagen. In die brief deelt [eiser01] mee dat hij een rechtszaak zal starten als [gedaagde01] dat niet doet. Dat is een duidelijke waarschuwing aan [gedaagde01] dat [eiser01] zijn vordering geldend zal maken.
€ 16.000 als onverschuldigd betaald terugbetalen
2.5.
[gedaagde01] moet € 16.000 betalen aan [eiser01] , omdat dat bedrag onverschuldigd aan hem is betaald (artikel 6:203 BW). [eiser01] heeft voldoende onderbouwd en [gedaagde01] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat er geen rechtsgrond was voor het overboeken van € 16.000 naar de bankrekening van [gedaagde01] . De kantonrechter heeft het volgende meegenomen in de beoordeling.
2.5.1.
[eiser01] stelt dat er geen rechtsgrond was voor het overboeken van € 16.000 naar de bankrekening van de voor hem volstrekt onbekende [gedaagde01] , omdat hem op 22 maart 2017 in zijn woning (onder andere) € 16.000 afhandig is gemaakt onder bedreiging van [gedaagde02] die zich voordeed als [naam01] , terwijl [gedaagde01] , de vriend van [gedaagde02] , buiten in de auto zat. [eiser01] voert aan dat hij niet € 16.000 aan [naam01] wilde schenken via de bankrekening van [gedaagde01] .
[gedaagde01] betwist dat er geen rechtsgrond was voor de overboeking. Volgens hem was er wél een rechtsgrond, namelijk schenking. Volgens [gedaagde01] wilde [eiser01] € 16.000 schenken aan [naam01] via de bankrekening van [gedaagde02] en zijn bankrekening, zoals [eiser01] al eerder had gedaan, omdat hij zelf niet de mogelijkheid had om geld naar Suriname over te boeken.
2.5.2.
[gedaagde01] was niet aanwezig in de woning op 22 maart 2017 want hij zat buiten in de auto. Hij kan dus niet uit eigen waarneming verklaren wat zich daarbinnen heeft afgespeeld. Hij kan wel betwisten dat op 22 maart 2017 sprake is geweest van bedreiging en bedrog door [gedaagde02] en stellen dat [eiser01] € 16.000 wilde schenken aan [naam01] , maar (voldoende) concrete omstandigheden waaruit dat blijkt of kan worden afgeleid heeft [gedaagde01] niet naar voren gebracht.
Dat [gedaagde02] niet strafrechtelijk is veroordeeld, wil niet zeggen dat geen sprake is geweest van bedreiging zoals [eiser01] stelt en dat er dan dus wél sprake moet zijn geweest van schenking als rechtsgrond voor de overboeking naar de bankrekening van [gedaagde01] .
Uit de dossierstukken blijkt dat er in 2015 geldbedragen zijn overgeboekt van de bankrekening van [eiser01] naar de bankrekening van [gedaagde02] en uit de stellingen van de partijen volgt dat dit in het kader was van een schenking ten behoeve van [naam01] – die volgens [gedaagde01] de nicht is van [gedaagde02] . Die eerdere overboekingen c.q. schenkingen zijn op zich wel een aanwijzing dat er nu weer sprake zou kunnen zijn van een schenking ten behoeve van [naam01] , maar [eiser01] betwist dat gemotiveerd en de bedragen in 2015 zijn ook aanzienlijk lager (tussen de € 50 en € 1.850) dan de € 16.000 waar het nu om gaat. Bovendien blijkt nergens uit dat er eerder dan op 22 maart 2017 bedragen bij wijze van schenking ten behoeve van [naam01] zijn overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde01] .
Dat [eiser01] de overboeking naar de bankrekening van [gedaagde01] een dag later in een telefoontje met de ABN Amro heeft goedgekeurd om de blokkade op de bankrekening van [gedaagde01] op te laten heffen biedt onvoldoende onderbouwing voor het standpunt van [gedaagde01] dat er sprake was van een schenking ten behoeve van [naam01] . [eiser01] voert namelijk aan dat hij de overboeking tegenover de ABN Amro móest goedkeuren, omdat er werd gedreigd een naaktfoto van hem online te plaatsen als hij dat niet deed. Dat [gedaagde01] zegt dat híj daar niet mee in verband wordt gebracht, kan niet bijdragen aan de conclusie dat de overboeking is gedaan en is goedgekeurd in het kader van een schenking.
De stelling van [gedaagde01] dat hij het ontvangen bedrag aan [naam01] heeft doorgegeven doet er niet aan af dat aan hém € 16.000 onverschuldigd is betaald.
Andere grondslagen worden niet besproken
2.6.
De andere grondslagen die [eiser01] noemt worden niet besproken, omdat de vordering op de primaire grondslag toewijsbaar is.
Rente
2.7.
De rente wordt toegewezen vanaf 23 maart 2022 (veertien dagen na 9 maart 2022) omdat voor toewijzing vanaf een eerdere datum geen deugdelijke grondslag is gesteld en [gedaagde01] geen verweer heeft gevoerd tegen de rentevordering. [eiser01] vraagt wel rente vanaf 22 maart 2017, maar heeft hij niet gesteld waarom [gedaagde01] vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag, gelet op het bepaalde in artikel 6:205 BW.
Proceskosten
2.8.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser01] op € 86,- aan griffierecht, € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.033,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 16.000,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 23 maart 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] worden begroot op € 1.033,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
34286