In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en Suricare B.V. [eiser01] had een loonvordering ingesteld na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Suricare op 24 april 2023. De opzegging was gebaseerd op een proeftijdbeding dat volgens [eiser01] nietig was. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 24 april 2023 was geëindigd, omdat [eiser01] geen verzoek tot vernietiging van de opzegging had ingediend binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden. De kantonrechter benadrukte dat, hoewel het proeftijdbeding niet geldig was, dit niet betekende dat de opzegging zelf nietig was. De opzegging was vernietigbaar, maar de vernietiging was niet aangevraagd. Hierdoor moest de kantonrechter concluderen dat de loonvordering van [eiser01] moest worden afgewezen. Tevens werd [eiser01] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Suricare werden begroot op € 813,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskosten.