ECLI:NL:RBROT:2024:1733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10650044 CV EXPL 23-22254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering na beëindiging arbeidsovereenkomst en geldigheid opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en Suricare B.V. [eiser01] had een loonvordering ingesteld na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Suricare op 24 april 2023. De opzegging was gebaseerd op een proeftijdbeding dat volgens [eiser01] nietig was. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 24 april 2023 was geëindigd, omdat [eiser01] geen verzoek tot vernietiging van de opzegging had ingediend binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden. De kantonrechter benadrukte dat, hoewel het proeftijdbeding niet geldig was, dit niet betekende dat de opzegging zelf nietig was. De opzegging was vernietigbaar, maar de vernietiging was niet aangevraagd. Hierdoor moest de kantonrechter concluderen dat de loonvordering van [eiser01] moest worden afgewezen. Tevens werd [eiser01] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van Suricare werden begroot op € 813,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10650044 CV EXPL 23-22254
datum uitspraak: 16 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Spijer,
tegen
Suricare B.V.,
vestigingsplaats: Arnhem,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.J.N. Hendriksen Rattan-Tewari
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Suricare’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 juli 2023, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 5 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] met een begeleider en mr. A. Cremer als vervanger van zijn gemachtigde en [naam01] namens Suricare met de gemachtigde van Suricare.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is op 1 maart 2023 in dienst getreden bij Suricare in de functie van verzorgende IG op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van de aan [eiser01] verleende verblijfsvergunning. Die verblijfsvergunning was verleend voor de periode van 1 januari 2023 tot 1 januari 2025.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat sprake was van een proeftijd van twee maanden en is de “Cao voor Uitzendkrachten” van toepassing verklaard.
2.3.
Op 24 april 2023 heeft Suricare de arbeidsovereenkomst met [eiser01] opgezegd. Dit heeft zij tijdens een gesprek gedaan en zij heeft de opzegging in een brief van 24 april 2023 als volgt bevestigd:
“(…)
Sinds 1 maart 2023 bent u op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van Suricare B.V.
In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd opgenomen van 2 maanden. Deze proeftijd eindigt op
1 mei 2023.
In aansluiting op uw gesprek met de zorginstelling ARGOS waar u op detacheringsbasis werkzaam was hebben wij op 24 april 2023 een gesprek met u gevoerd. In dat gesprek is u kenbaar gemaakt dat u niet voldoet aan de eisen die bij uw functie als verzorgende IG horen.
Wij hebben tevens aangegeven onvoldoende vertrouwen te hebben dat u in staat bent daarin verbeteringen aan te brengen. Voeg daarbij dat er ook vanuit de instelling waar u werkzaam was zodanige klachten zijn geuit dat een continuering van de overeenkomst niet tot de mogelijkheden behoort.
Om die reden hebben we besloten om het dienstverband met ingang van heden, zijnde 24 april 2023 te beëindigen.
(…)”
2.4.
De gemachtigde van [eiser01] heeft in haar brief van 8 mei 2023 het volgende aan Suricare geschreven:
“(…)
Aangezien de opzegging gebaseerd is op een nietig proeftijdbeding en daarom niet rechtsgeldig is, kan cliënt er ofwel voor kiezen om zich bij het eindigen van het dienstverband neer te leggen en aanspraak te maken op een vergoeding of anderzijds, een beroep te doen op vernietiging van de opzegging en aanspraak te maken op doorbetaling van het salaris en werkhervatting. Cliënt kiest voor dit laatste.
(…)
Blijft bevestiging van de intrekking van de opzegging c.q. doorbetaling van het salaris binnen drie dagen na heden uit, dan ga ik ervan uit dat u de opzegging van de arbeidsovereenkomst in stand houdt en zal ik cliënt adviseren over te gaan tot het aanvangen van een juridische procedure.
(…)”.
2.5.
Vervolgens heeft er mailwisseling plaatsgevonden tussen de gemachtigden van partijen. Zij hebben elkaar onder meer het volgende gemaild:
Op 12 mei 2023 van de gemachtigde van Suricare aan de gemachtigde van [eiser01] :
“De opzegging berust op een vergissing van cliënte. Echter maakt het feit dat de opzegging gebaseerd zou zijn op een nietig opzegbeding de opzegging zelf nog niet nietig.”
Op 12 mei 2023 2023 van de gemachtigde van [eiser01] aan de gemachtigde van Suricare:
“Ik stel vast dat uw cliënte erkent dat sprake is van een nietig proeftijdbeding. Opzegging van de arbeidsovereenkomst is dan ook vernietigbaar op grond van het bepaalde in art. 7:681 jo. 671 lid 1 sub b BW. Dat een nietig proeftijdbeding leidt tot nietigheid van de opzegging heb ik nooit beweerd.”
Daarnaast hebben zij via de mail met elkaar gediscussieerd over de vraag of er sprake is van een geldig uitzendbeding tussen partijen.
2.6.
[eiser01] heeft vervolgens in een kort geding onder meer een loonvordering ingesteld tegen Suricare. Dit heeft geresulteerd in een vonnis in kort geding van de kantonrechter van 28 juni 2023, waarin de kantonrechter de vorderingen van [eiser01] heeft afgewezen. In dat kort geding vonnis is onder de beoordeling de volgende rechtsoverweging opgenomen:
“4.3 Partijen zijn het er inmiddels over eens dat Suricare de arbeidsovereenkomst niet kon beëindigen op grond van het proeftijdbeding dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, omdat het proeftijdbeding vanwege de termijn van twee maanden niet geldig is. Partijen verschillen van mening of in de arbeidsovereenkomst, die tevens moet worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW, een uitzendbeding is overeengekomen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd vanwege het beëindigen van de opdracht door de inlener.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • Suricare te veroordelen aan hem te betalen het salaris van € 1.939,70 bruto per vier weken vanaf 24 april 2023 tot aan het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
  • Suricare te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende.
Er is geen sprake van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst en [eiser01] heeft zich kort na de opzegging beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden. Het proeftijdbeding waarop de opzegging was gebaseerd was nietig. Daarnaast is er ook geen einde aan de arbeidsovereenkomst gekomen op grond van een uitzendbeding. Tussen partijen gold geen uitzendbeding.
3.3.
Suricare is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 24 april 2023, omdat er niet binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst een verzoek is ingediend tot vernietiging van de opzegging. Het proeftijdbeding was weliswaar niet geldig, maar daarmee was geen sprake van een nietige opzegging.

4.De beoordeling

De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 24 april 2023

4.1.
De kantonrechter zal de loonvordering vanaf 24 april 2023 afwijzen, omdat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet is vernietigd door een kantonrechter en er om die reden niet van kan worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst heeft voortgeduurd na 24 april 2023. De kantonrechter licht dit oordeel hieronder nader toe.
4.2.
Als een werknemer van mening is dat zijn werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd en zich niet wil neerleggen bij het einde van de arbeidsovereenkomst, moet hij binnen een vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd vernietiging van het ontslag verzoeken bij de kantonrechter (artikel 7:686a lid 4 aanhef onder a BW). Als hij dat niet of niet tijdig doet én de wederpartij beroept zich erop dat de vervaltermijn inmiddels is verstreken, dan moet de arbeidsovereenkomst als beëindigd worden beschouwd, ook als de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
Suricare heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen opgezegd op 24 april 2023 per die datum. Dit betekent dat de dag daarna de vervaltermijn van twee maanden begon te lopen. [eiser01] heeft niet (binnen die vervaltermijn) een verzoek tot vernietiging van de opzegging ingediend bij de kantonrechter. Nu Suricare een beroep heeft gedaan op het verstrijken van de vervaltermijn, brengt dat mee dat moet worden uitgegaan van een einde van de arbeidsovereenkomst op 24 april 2023. Dat partijen het erover eens zijn geworden dat het proeftijdbeding, waarnaar verwezen is in de opzegbrief, niet geldig was, maakt de opzegging zelf niet nietig. Een opzegging op basis van een nietig proeftijdbeding is vernietigbaar, maar de vernietiging van de opzegging door de kantonrechter heeft in deze zaak niet plaatsgevonden.
4.3.
Dat Suricare de opzegging van de arbeidsovereenkomst zou hebben ingetrokken, zoals mr. Cremer namens [eiser01] op de zitting heeft gezegd, wat Suricare op haar beurt heeft betwist, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter nergens uit. De kantonrechter volgt [eiser01] niet in het standpunt dat de intrekking van de opzegging zou blijken uit rechtsoverweging 4.3. uit het vonnis in kort geding.
4.4.
Op de zitting heeft [eiser01] het standpunt ingenomen dat Suricare zich met een beroep op het uitzendbeding op het standpunt heeft gesteld dat er een einde van rechtswege is gekomen aan de arbeidsovereenkomst. Hieraan verbindt hij de conclusie dat Suricare zich niet langer op het standpunt kan stellen dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd én dat er dus geen sprake meer is van een (vernietigbare) opzegging. De kantonrechter volgt [eiser01] niet in dit standpunt.
Het standpunt van Suricare dat de arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig is geëindigd op grond van het uitzendbeding maakt, wat ook zij van de juistheid van die stelling, niet dat daarmee geen sprake is geweest van een opzegging.
Zelfs als [eiser01] wordt gevolgd in zijn standpunt dat Suricare zich ten onrechte heeft beroepen op een einde van rechtswege, dan nog leidt dit tot de conclusie dat sprake is van een onregelmatige opzegging, waaruit volgt dat de vervaltermijn begon te lopen vanaf het moment dat voor [eiser01] duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst volgens Suricare is geëindigd. Dit brengt mee dat de vervaltermijn, hoe dan ook, allang is verstreken.
nevenvorderingen
4.5.
De nevenvorderingen tot betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente delen in het lot van afwijzing.
proceskosten
4.6.
[eiser01] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Suricare op € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 813,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van Suricare worden begroot op € 813,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
757