ECLI:NL:RBROT:2024:1727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10670561 CV EXPL 23-23343
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over absolute bevoegdheid van de kantonrechter in een geschil over een koopovereenkomst met een waarde van meer dan EUR 25.000,-

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er een incident aanhangig gemaakt over de absolute bevoegdheid van de kantonrechter. De eiseres, LCS International B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waaronder L.C.S. Piping B.V. en andere partijen, met betrekking tot een geschil dat voortvloeit uit een koopovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van LCS International een waarde vertegenwoordigen van meer dan EUR 25.000,-, waardoor de kantonrechter onbevoegd is om van deze vorderingen kennis te nemen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het geschil niet kan worden aangemerkt als een 'aardzaak' in de zin van artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het zwaartepunt van het geschil ligt bij de niet-nakoming van de koopovereenkomst en niet bij de arbeidsovereenkomst van een van de gedaagden. De zaak is daarom verwezen naar de handelskamer van de rechtbank voor verdere behandeling. De kantonrechter heeft LCS International in de proceskosten van het incident veroordeeld, die zijn begroot op € 204,-. De uitspraak is gedaan op 9 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10670561 CV EXPL 23-23343
datum uitspraak: 9 februari 2024
Vonnis in het incident van de kantonrechter
in de zaak van

1.LCS PIPING INTERNATIONAL B.V.,

vestigingsplaats: Ridderkerk,
2. (L.C.S.) PIPING B.V.,
vestigingsplaats: Ridderkerk,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
gemachtigden: mr. P. Habermehl en mr. A.H.I. van der Kroef,
tegen

1.[gedaagde01],

vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,

2. [gedaagde02] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

3. [gedaagde03] ,

woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
gemachtigde: mr. M. Huijzer.
De partijen worden hierna genoemd ‘LCS International’, ‘LCS Piping’ en (gezamenlijk) ‘LCS’ en ‘ [gedaagde01] , ‘ [gedaagde02] ’, ‘ [gedaagde03] ’ en (gezamenlijk) ‘ [gedaagden01] ’

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 augustus 2023, met bijlagen;
  • de incidentele vordering;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met bijlage.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.1.
In de hoofdzaak vordert LCS International, samengevat:
voor recht te verklaren dat [gedaagde01] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenissen in de tussen LCS International en [gedaagde01] gesloten koopovereenkomst (hierna: ‘de Koopovereenkomst’), dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens LCS International en aansprakelijk is voor de schade die LCS International heeft geleden, lijdt en nog zal lijden;
voor recht te verklaren dat [gedaagde02] naast [gedaagde01] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die LCS heeft geleden, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de uit de Koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen;
[gedaagde01] (hoofdelijk) te veroordelen aan haar te betalen:
a. EUR 700.000,- aan boetes;
b. EUR 1.809.095 aan schadevergoeding, verminderd met het onder vordering iii.a. toegewezen bedrag aan boetes en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
c. EUR 204.889,- vanwege het tekort in de voorraad, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2021;
d. EUR 6.775,- aan kosten ter verkrijging van vergoeding buiten rechte, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde02] (hoofdelijk) te veroordelen aan haar te betalen:
a. EUR 1.809.095 aan (toekomstige) schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 tot de dag der algehele voldoening;
b. EUR 6.775,- aan kosten ter verkrijging van vergoeding buiten rechte, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
2.1.2.
In de hoofdzaak vordert LCS Piping:
voor recht te verklaren dat [gedaagden01] (in groepsverband) onrechtmatig hebben gehandeld jegens haar en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij als gevolg daarvan heeft geleden, lijdt en nog zal lijden;
[gedaagden01] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen:
a. EUR 1.572.794,04 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. EUR 6.775,- aan kosten ter verkrijging van vergoeding buiten rechte, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
2.1.3.
Gezamenlijk vorderen LCS International en LCS Piping, samengevat:
[gedaagden01] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen EUR 18.817,50 aan vergoeding van de onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de datum van algehele voldoening;
veroordeling van [gedaagden01] in de proceskosten, met nakosten en rente;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
LCS baseert haar vorderingen op het volgende. LCS International en [gedaagde01] sloten een overeenkomst op grond waarvan LCS International alle aandelen van LCS Piping en LCS Services van [gedaagde01] kocht (hierna: ‘de Koopovereenkomst’). [gedaagde02] was destijds bestuurder en grootaandeelhouder van [gedaagde01] en [gedaagde03] was werkzaam voor LCS Piping. [gedaagden01] hebben, samengevat, geprobeerd de bedrijfsvoering van LCS te frustreren en waren van plan om LCS weer in handen te krijgen. [gedaagde01] heeft hierdoor afspraken uit de Koopovereenkomst geschonden. [gedaagde02] heeft als bestuurder van [gedaagde01] in strijd met de zorgvuldigheidsnormen gehandeld en is daarvoor persoonlijk aansprakelijk voor de schade die LCS heeft geleden. [gedaagden01] hebben daarnaast onrechtmatig gehandeld jegens LCS. Als gevolg van een en ander heeft LCS schade geleden.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagden01] vorderen, samengevat, dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van LCS kennis te nemen en de zaak verwijst naar de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam, met veroordeling van LCS in de kosten van dit incident.
3.2.
[gedaagden01] baseert deze incidentele vordering, samengevat, op het volgende. In de Koopovereenkomst hebben [gedaagde01] en LCS International afgesproken dat geschillen over de Koopovereenkomst door de civiele rechter in Rotterdam zullen worden behandeld. De onderhavige zaak ziet op een geschil over (onder meer) de Koopovereenkomst. De kantonrechter is daarom niet bevoegd. Ook als de kantonrechter wel bevoegd zou kunnen zijn op grond van dit forumkeuzebeding, leent deze zaak zich niet voor behandeling door de kantonrechter. Er is geen sprake van een aardzaak zoals bedoeld in artikel 93 sub c Rv.
3.3.
LCS ziet dat anders. Op haar verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De kantonrechter ziet aanleiding om eerst in te gaan op de vraag of het hier een aardzaak als bedoeld in artikel 93 onder c Rv betreft. Op grond van die bepaling behandelt en beslist de kantonrechter, onder meer, zaken betreffende arbeidsovereenkomsten. De zinsnede ‘betreffende een arbeidsovereenkomst’ moet ruim worden uitgelegd. Dit houdt in dat niet vereist is dat de vordering haar grondslag vindt in een arbeidsovereenkomst, maar het gaat erom of de zaak verband houdt met en niet los gezien kan worden van het bestaan van die arbeidsovereenkomst.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het geschil tussen partijen niet worden aangemerkt als een zaak betreffende een arbeidsovereenkomst. Het enige feit dat [gedaagde03] ten tijde van de vermeende onrechtmatige gedragingen werknemer was bij LCS Piping, is daarvoor onvoldoende. Het zwaartepunt van het geschil ligt zonder meer bij het niet nakomen van de Koopovereenkomst door [gedaagde01] en [gedaagde02] en het verwijt dat zij onrechtmatig zouden hebben gehandeld. [gedaagde03] zou vooral door [gedaagde02] zijn aangezet tot de onrechtmatige handelingen tegen LCS Piping die hem worden verweten. Dat hij toen werknemer van LCS Piping was, brengt te weinig gewicht mee om te oordelen dat het hier sprake is van een aardzaak in de hiervoor beschreven zin. Kortom, niet kan worden gezegd dat het geschil tussen partijen niet los kan worden gezien van de arbeidsovereenkomst tussen LCS Piping en [gedaagde03] .
4.3.
Dat [gedaagden01] , zoals aangevoerd, in een ander geschil tussen partijen juist heeft betoogd dat die zaak wél door de kantonrechter moet worden behandeld, is geen reden om tot een ander oordeel te komen. In die zaak stelde LCS Piping onder andere dat [gedaagde03] op grond van artikel 7:661 lid 1 BW aansprakelijk zou zijn voor de door haar geleden schade. De arbeidsovereenkomst stond in die zaak dus centraler dan in de onderhavige zaak.
4.4.
Omdat niet is gebleken dat sprake is van een aardvordering en de vorderingen van LCS een waarde vertegenwoordigen van meer dan € 25.000,-, is de kantonrechter onbevoegd om van die vorderingen kennis te nemen. De vraag of het in de Koopovereenkomst opgenomen forumkeuzebeding behandeling door de kantonrechter uitsluit, kan daarmee in het midden worden gelaten. De zaak zal verwezen worden naar de handelskamer van deze rechtbank (artikel 71 lid 1 Rv).
4.5.
LCS krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van dit incident betalen. Deze worden aan de zijde van [gedaagden01] begroot op € 204,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van LCS kennis te nemen;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van de handelskamer van deze rechtbank van
woensdag 14 februari 2024 om 10.00 uurwaar de zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich nu bevindt;
5.3.
bepaalt dat LCS na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd, namelijk € 8.519,-, waardoor de verhoging dus € 7.135,- bedraagt en dat dit bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort;
5.4.
bepaalt dat [gedaagden01] na verwijzing een griffierecht verschuldigd is van € 8.519,- en dat dit bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort;
5.5.
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de handelskamer;
5.6.
veroordeelt LCS in de kosten van dit incident, aan de zijde van [gedaagden01] begroot op € 204,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
50744