ECLI:NL:RBROT:2024:1718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/10/672370 / JE RK 24-135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 27 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam - Dordrecht. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een jeugdhulpaccommodatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2024 zijn de ouders en hun advocaten aanwezig geweest, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft de mening van de minderjarigen gevraagd, maar [voornaam minderjarige 1] heeft geen mening gegeven. De ouders hebben onderling problemen en conflicten, wat de ontwikkeling van de kinderen negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de bedreigde ontwikkeling van de kinderen af te wenden en dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar verleend. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] verleend, met als doel de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/672370 / JE RK 24-135
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam - Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam ,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2011 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.A.J. Beers te Hendrik-Ido-Ambacht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 18 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten dhr. [persoon A] ;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering , hierna de GI, te weten
mw. [persoon B] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben hierover een brief gestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. [voornaam minderjarige 1] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] verblijft op een woongroep van ’s Heerenloo van maandag tot en met vrijdag en in het weekend woont hij bij zijn vader. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij hun vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. De ouders hebben onderling problemen met de manier waarop de andere ouder de opvoeding hanteert. Zij hebben conflicten met elkaar. De kinderen hebben daardoor een belast verleden en daarbij kind-eigen problematiek. Zij hebben het gevoel dat zij het nooit goed doen en dat de vader boos op hen is. De kinderen worden ouder en hebben er moeite mee als zij iets niet mogen. Op school hebben de kinderen meer nodig. Daarom is een ondertoezichtstelling nodig. Vanwege het verblijf van [voornaam minderjarige 1] bij 's Heerenloo is dan voor hem een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk.
4.2.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld. Ondanks de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader is het niet gelukt om de situatie te verbeteren. Daarom is hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
4.3.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting aangevoerd dat hulpverlening in het gedwongen kader inderdaad noodzakelijk is. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd. De kinderen komen op materieel en immaterieel gebied tekort. Zij zijn middelbare scholieren die nog niet klaar zijn voor het volwassen leven. Daar maakt de moeder zich zorgen over. De hulpverlening van het wijkteam heeft onvoldoende effect gehad. Het is echter wel de vraag welke hulpverlening de Raad beoogt in te zetten. Er moet goede intensieve hulpverlening voor de kinderen en hulpverlening op maat worden gezocht indien een ondertoezichtstelling wordt verleend, zodat de kinderen goed functionerende volwassenen kunnen worden.
4.4.
Namens de vader heeft zijn advocaat ter zitting primair verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen en subsidiair om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd. De vader doet binnen zijn mogelijkheden altijd zijn best en weet al jaren dat hij hulp nodig heeft. Sinds 2019 is Auriga bij de vader betrokken. De ouders staan open voor hulpverlening, werken daaraan mee en komen de afspraken goed na. Ook hebben zij bijstand van advocaten gezocht. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders is wel verstoord. Dit is niet in het belang van de kinderen. De ouders willen graag, maar het plafond is bereikt. Een ondertoezichtstelling zal daarin geen verandering brengen en eerder averechts werken. Ook zal het moraal van de ouders door een dergelijke maatregel verslechteren. Toen Veilig Thuis een melding heeft gedaan, hebben de ouders afstand genomen. Hulpverlening zal stagneren indien een ondertoezichtstelling wordt verleend. Bovendien is er geen concreet plan opgesteld. Het is belangrijk dat de hulp van het wijkteam wordt voortgezet zodat de ouders met elkaar in gesprek blijven. Ook zal de vader hulp zoeken om de woning op te ruimen. Er wordt een nieuw buurtgezin voor [voornaam minderjarige 3] gezocht. [voornaam minderjarige 2] staat op de wachtlijst voor een buurtgezin.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders hebben hun relatie beëindigd. De kinderen wonen bij de vader. Hij hanteert een autoritaire opvoedstijl. De ouders hebben moeite om op een passende manier bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen aan te sluiten en om emotionele nabijheid te bieden. Daar komt bij dat de kinderen al een lange periode getuige en onderdeel zijn van de strijd tussen hun ouders. De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar en hebben moeite om op een passende wijze met elkaar te communiceren. In het bijzijn van de kinderen spreken de ouders negatief over elkaar. Het lukt de ouders niet om hierover op een constructieve wijze in gesprek met elkaar te gaan. Daardoor kunnen de kinderen geen onbelast contact hebben met hun beide ouders. Naast al deze problemen is er ook sprake van kind-eigenproblematiek.
De ouders willen dat het goed gaat met de kinderen en houden veel van hen. Het lukt de ouders echter niet om samen te werken om de belangen van de kinderen te behartigen.
Volgens de hulpverlening zijn de ouders welwillend. Ondanks de jarenlange inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader zijn de ouders echter onvoldoende leerbaar om patronen te doorbreken en is een achteruitgang volgens de hulpverlening zichtbaar in het aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Nu de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de bedreigde ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] af te wenden en ervoor te zorgen dat zij onbelast contact met hun beide ouders kunnen hebben, is gelet op de complexe en langdurige problematiek thans hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.2.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat een ondertoezichtstelling voor de verzochte duur is geboden. Daarom zal de kinderrechter [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Vanwege zijn kind-eigen problematiek en om de vader doordeweeks te ontlasten, verblijft [voornaam minderjarige 1] al twee jaren van maandag tot en met vrijdag op een woongroep bij 's Heerenloo, locatie Auriga. In het weekend is [voornaam minderjarige 1] bij de vader. Om rust, stabiliteit en duidelijkheid in het belang van de ontwikkeling en veiligheid [voornaam minderjarige 1] te waarborgen, is het noodzakelijk om zijn plaatsing bij 's Heerenloo, locatie Auriga, voort te zetten en te formaliseren.
5.3.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Daarbij houdt de kinderrechter rekening met artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat plaatsing van een onder toezicht staande minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing geschiedt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering , gevestigd te Amsterdam , met ingang van 27 februari 2024 tot 27 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 februari 2024 tot 27 februari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 6 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.