ECLI:NL:RBROT:2024:1715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/10/670340 / JE RK 23-2839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling afgewezen in zaak van minderjarigen

Op 8 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02], [minderjarige03] en [minderjarige04]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen, omdat de ouders nog geen geschikte woning hadden gevonden en er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, met name [minderjarige01]. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de ouders, hun advocaat en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in de afgelopen periode hebben meegewerkt aan de hulpverlening en dat de relatie tussen hen is verbeterd. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen, omdat het enkele feit dat de ouders nog geen ruimere woning hebben gevonden, onvoldoende is om te concluderen dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De kinderrechter heeft de GI opgedragen zorg te dragen voor een overdracht naar het wijkteam voor de afloop van de huidige ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/670340 / JE RK 23-2839
Datum uitspraak: 8 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2009 in [plaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2014 in [plaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige02] ,
[minderjarige03], geboren op [geboortedatum03] 2015 in [plaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige03] ,
[minderjarige04], geboren op [geboortedatum04] 2020 in [plaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige04] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam01],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam,
[naam02],
zijnde de vader van [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] , hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 december 2023;
- een e-mailbericht met bijlagen van mr. A.C. van Seventer van 3 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders en hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam03] .
1.3.
De minderjarige [minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] .
2.2.
[minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] wonen bij de ouders.
2.3.
Bij beschikking van 11 juli 2023 zijn [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] onder toezicht gesteld met ingang van 11 juli 2023 tot 11 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Het is de ouders nog niet gelukt om een geschikte nieuwe woning te vinden. Het is onduidelijk in welke omgeving het gezin zal gaan wonen. Daarom is geen overdracht naar het vrijwillig kader mogelijk. Een verhuizing met drie kleine kinderen kan bovendien stress veroorzaken. Dit kan de moeder teveel worden. Door haar persoonlijke problematiek kan de moeder heftig reageren. Zij is echter gestopt met haar therapie. Het is belangrijk dat de moeder voor haar problematiek hulp zoekt om conflicten tussen de ouders te voorkomen.
Daar komt bij dat de school heeft aangegeven dat [minderjarige01] grensoverschrijdend gedrag laat zien. Zo heeft hij een grote mond en is hij uit de klas gestuurd. Indien de ouders een nieuwe woning hebben gevonden, zal de GI de zaak aan het wijkteam in de desbetreffende wijk overdragen.
4.2.
Namens de ouders heeft hun advocaat ter zitting verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een zodanige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling is gerechtvaardigd. De ouders zijn in staat om zelf hulp te zoeken en accepteren de hulpverlening. Ook kunnen zij de juiste keuzes maken. Het gaat goed met de ouders. Zij hebben handvatten gekregen hoe zij conflicten kunnen oplossen. Bijna alle doelen zijn behaald. De ouders werken mee met de hulpverlening, zoals Ambulante Spoedhulp, en opvoedondersteuning is ingezet. Vanwege haar zorgen over [minderjarige04] heeft de moeder zelf met het Centrum voor Jeugd en Gezin contact opgenomen. De jeugdarts heeft voor [minderjarige04] een verwijzing naar logopedie en Mevis gegeven. Er zijn verder geen zorgen over de kinderen.
De moeder is tijdelijk gestopt met haar behandeling voor haar persoonlijke problematiek, omdat het haar teveel werd in combinatie met de zorg voor de kinderen en de problemen van [minderjarige04] .
De spanningen rond de financiën zijn verminderd. De vader heeft vanwege een bedrijfsongeval een uitkering gekregen. De bewindvoerder heeft zicht op de financiële situatie van de moeder en heeft een positieve samenwerking met haar. Er is geen contact tussen de GI en de bewindvoerder geweest. Een ondertoezichtstelling heeft voor de financiële situatie ook geen toegevoegde waarde. Een verhuizing naar een nieuwe woning willen de ouders zorgvuldig aanpakken en vanwege de uitkering willen zij een weloverwogen keuze maken en voldoende tijd nemen.
4.3.
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij voor de zorgen over het gedrag van [minderjarige01] naar school is gegaan, dat [minderjarige01] inmiddels begeleiding op school krijgt en dat het beter gaat.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn.
5.2.
De kinderrechter overweegt het volgende.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de ouders in de afgelopen periode hebben meegewerkt aan de hulpverlening. Ook is de relatie tussen de ouders verbeterd. Zij zijn aan de slag gegaan met de geboden handvatten over hoe zij conflicten met elkaar kunnen oplossen. De ouders hebben ook laten zien dat zij zelfstandig de weg naar hulpverlening kunnen vinden. Daarbij houdt de kinderrechter er rekening mee dat de moeder vanwege de problemen met [minderjarige04] en [minderjarige01] hulp heeft gezocht, zoals ter zitting namens en door de moeder is verklaard. Het enkele feit dat de ouders nog geen ruimere woning voor hun gezin hebben gevonden, is onvoldoende om te stellen dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
5.4.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter de inzet van hulpverlening binnen het gedwongen kader niet langer noodzakelijk en is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen daarom afwijzen. Het ligt op de weg van de GI om voor de afloop van de huidige ondertoezichtstelling zorg te dragen voor een overdracht naar het huidige wijkteam.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024 door mr. M.P. van der Stroom, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa en
mr. N.E. Moerkerken als griffiers, en op schrift gesteld op 18 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.