ECLI:NL:RBROT:2024:1678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
C/10/652919 / HA ZA 23-158
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en bestuursverbod in faillissement van vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over bestuurdersaansprakelijkheid en het opleggen van een bestuursverbod. De curator, in hoedanigheid van eiser, heeft vorderingen ingesteld tegen de bestuurders van de failliete vennootschappen TOTALSOLUTION B.V. en TOTALSOLUTION ELEKTRO TECHNIEK B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, waaronder [gedaagde01] en [gedaagde02], aansprakelijk zijn voor de schulden van de failliete vennootschappen op grond van artikel 2:248 BW. Tevens is er een bestuursverbod opgelegd aan [gedaagde02] voor de duur van vijf jaar, waarbij hij niet kan optreden als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon. De rechtbank heeft de curator ook gemachtigd om beslagkosten en proceskosten te vorderen van de gedaagden. De vordering tot het opleggen van een dwangsom is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van een voorschot op het faillissementstekort. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de kosten en heeft de curator opgedragen de rechtbank te informeren over het moment van onherroepelijk worden van het vonnis. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en bevat belangrijke overwegingen met betrekking tot de aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementssituaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652919 / HA ZA 23-158
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser01] ,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid TOTALSOLUTION B.V. en TOTALSOLUTION ELEKTRO TECHNIEK B.V.,
te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. J. Smael te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
te Rotterdam,
niet verschenen,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
2.
[gedaagde02],
te Rozenburg,
hierna te noemen: [gedaagde02] ,
advocaat: mr. A.C. Hansen te Rotterdam,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partij01]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte uitlaten van de curator.

2.De verdere beoordeling

Vordering C (bestuursverbod en dwangsom)

2.1.
In het tussenvonnis is de curator opgedragen de rechtbank te informeren over de vraag of er andere rechtspersonen zijn waarvan [gedaagde02] bestuurder of commissaris is en, zo ja, een uittreksel uit het Handelsregister of een of meer andere stukken waaruit blijkt van de relevante informatie, over te leggen van die overige rechtspersonen als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Faillissementswet.
2.2.
Bij akte van 1 november 2023 heeft de curator gesteld dat haar niet is gebleken dat [gedaagde02] als bestuurder of commissaris betrokken is, anders dan bij [gedaagde01] en bij de al in de dagvaarding genoemde failliete vennootschap Totaaloplossing B.V., waarvan het uittreksel uit het Handelsregister al bij de dagvaarding is overgelegd. Verder heeft de curator aangevoerd dat het faillissement van Totaaloplossing B.V. in de afwikkelingsfase verkeert en dat deze afwikkeling zal geschieden ingevolge artikel 16 Fw.
2.3.
Het is de rechtbank inmiddels uit het Centraal Insolventieregister gebleken dat het faillissement van Totaaloplossing B.V. op 28 november 2023 inderdaad is opgeheven wegens de toestand van de boedel. Nu door de opheffing van het faillissement de vennootschap is ontbonden (artikel 2:19 lid 1 sub c BW), is het geven van een zienswijze door deze vennootschap niet aan de orde.
2.4.
De rechtbank heeft bij brief van 16 januari 2024 [gedaagde01] en [bedrijf01] (zie 4.35 van het tussenvonnis), als vennootschappen waarvan [gedaagde02] statutair bestuurder is, in de gelegenheid gesteld hun zienswijze met betrekking tot het gevorderde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan voor [gedaagde01] en [bedrijf01], binnen veertien dagen na de datum van de brief naar voren te brengen op grond van het bepaalde in artikel 106c lid 2 Faillissementswet. [gedaagde01] en [bedrijf01] hebben op deze brief niet gereageerd.
2.5.
Nu aan de voorwaarden voor het opleggen van een bestuursverbod als bedoeld in artikel 106a lid 1 aanhef en onder a is voldaan, wordt de vordering van de curator tot het opleggen van een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar (vgl. artikel 106b lid 1 Fw) toegewezen. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel, gelet op wat in deze procedure is komen vast te staan, wenselijk. Het bestuursverbod zal conform de wet worden opgelegd vanaf het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Vanaf dat moment is immers sprake van een uitspraak op grond van artikel 2:248 BW die onherroepelijk is geworden.
2.6.
De rechtbank tekent daarbij wel aan dat het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis, niet zonder nadere informatie zal kunnen worden vastgesteld door de rechtbank. Teneinde de griffier in staat te stellen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 106b, derde lid, Fw te voldoen, ligt het op de weg van de curator om de rechtbank op de hoogte te stellen van het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis.
2.7.
Tegen de door de curator gevorderde dwangsom is door [gedaagde02] geen concreet verweer gevoerd. De mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom ter verzekering van de naleving van het bestuursverbod is expliciet opgenomen in artikel 106b lid 5 Fw. De vordering zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Vordering A
2.8.
Gelet op r.o. 4.2 tot en met 4.25 van het tussenvonnis wijst de rechtbank vordering A toe.
Vordering B
2.9.
Gelet op r.o. 4.26 tot en met 4.31 van het tussenvonnis wijst de rechtbank de gevorderde voorschotten deels, namelijk voor € 300.000,00, toe en wijst zij het gedeelte van de vordering “
zonder enige vorm van verrekening” af.
2.10.
De door de curator gevorderde wettelijke rente vanaf 2 februari 2021, de datum van de dagvaarding, zal worden toegewezen, nu de vordering gerond is op de wet en [gedaagde partij01] hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
Beslagkosten
2.11.
De curator vordert [gedaagde partij01] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden op basis van productie 9 en 10 van de curator vastgesteld op € 215,09 voor kosten deurwaardersexploot, € 309,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 2.714,00), in totaal € 3.238,09.
Proceskosten
2.12.
[gedaagde partij01] zijn in het ongelijk gesteld en worden daarom (hoofdelijk) in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten van de curator worden begroot op:
  • dagvaarding € 92,47
  • griffierecht € 1.357,00
  • salaris advocaat € 2.714,00 (1 punt × tarief VI)
  • nakosten
Totaal € 4.341,47
2.13.
Nu [gedaagde01] niet in de procedure is verschenen en dus ook geen verweer heeft gevoerd, heeft zij niet tot meer werk genoodzaakt dan het opstellen en indienen van de dagvaarding. Aan haar kan daarom niet meer dan één punt worden toegerekend, zoals weergegeven onder 2.12. Aan [gedaagde02] worden wel twee punten toegerekend, zodat [gedaagde02] , naast het bedrag van € 4.341,47 waartoe hij hoofdelijke met [gedaagde01] wordt veroordeeld, nog € 2.714,00 extra aan salaris advocaat aan de curator moet betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank van haar in artikel 233 Rv gegeven discretionaire bevoegdheid om een vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren gebruik zal maken, spelen de wederzijdse belangen een bepalende rol. De rechtbank beschouwt hetgeen [gedaagde02] heeft aangevoerd over de gevolgen voor hem van toewijzing van de vordering, als verweer tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de vorderingen.
2.15.
Nu sprake is van een in faillissement verkerende vennootschap met een negatieve boedel is duidelijk dat [gedaagde02] na een eventueel geslaagd hoger beroep, een reëel incassorisico loopt. Verhaal op de boedel zal na een eventueel geslaagd hoger beroep waarschijnlijk niet of slechts beperkt mogelijk zijn. Het salaris van de curator bijvoorbeeld zal dan al tussentijds uitgekeerd zijn. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de curator bij directe verkrijging van het toegewezen bedrag. De rechtbank acht het ongewenst als in deze zaak executiemaatregelen worden getroffen voordat [gedaagde02] dit vonnis in hoger beroep heeft kunnen laten toetsen. Daarbij is van belang dat de executiemaatregelen direct heel ingrijpende negatieve gevolgen kunnen hebben voor het gezin [gedaagde02] . Bovendien is door de curator al conservatoir beslag gelegd op de door het gezin [gedaagde02] bewoonde woning. De vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal daarom ten aanzien van [gedaagde02] worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor de schulden van TS en TSET, inclusief de faillissementskosten, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, en dat deze aansprakelijkheid op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk rust op [gedaagde02] als bestuurder van [gedaagde01] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk tot betaling aan de curator van het boedeltekort in de faillissementen van TS en TSET voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen conform de wet,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk om bij wijze van voorschot op het faillissementstekort aan de curator te betalen een bedrag van in totaal € 300.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 2 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk tot betaling aan de curator van de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.238,09,
3.5.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk in de proceskosten van € 4.341,47 en veroordeelt [gedaagde02] daarnaast in de proceskosten van € 2.714,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde partij01] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde partij01] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.6.
verklaart de veroordelingen onder 3.2 tot en met 3.5 voor zover die betrekking hebben op [gedaagde01] uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
legt aan [gedaagde02] een bestuursverbod op als bedoeld in artikel 106a Fw voor de duur van vijf jaren vanaf het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan gedurende welke periode [gedaagde02] niet benoemd kan worden tot bestuurder of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder opleggen van een dwangsom van € 1.000,00 per dag waarop [gedaagde02] niet aan dit verbod voldoet tot een maximum van € 100.000,00, met dien verstande dat deze dwangsom, indien er geen boedel (meer) is, conform het bepaalde in artikel 106b lid 5 Fw toekomt aan de staat,
3.8.
draagt de griffier op om dit vonnis zodra het onherroepelijk is geworden, met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel te sturen zodat die kan overgaan tot uitschrijving van [gedaagde02] als bestuurder uit het Handelsregister en tot registratie van het bestuursverbod gedurende de duur waarvoor het is opgelegd,
3.9.
verstaat dat de curator de rechtbank zal informeren over het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis, zoals vermeld in rechtsoverweging 2.6,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.M.J. Arts en mr. J. Roest en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
3242/1729/3455/2254