ECLI:NL:RBROT:2024:1634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
10859283 VV EXPL 23-636
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] heeft een bedrijfsruimte verhuurd aan [gedaagde01] voor een huurprijs van € 2.386,39 per maand. [eiser01] eist ontruiming van de bedrijfsruimte omdat [gedaagde01] sinds het begin van de huurovereenkomst in 2018 de huur niet of te laat heeft betaald, met een totale huurachterstand van € 45.000,00. Daarnaast vraagt [eiser01] om betaling van de contractuele boete, wettelijke handelsrente en proceskosten, en om afgifte van een Europese executoriale titel, omdat [gedaagde01] in het buitenland woont.

[gedaagde01] betwist de vordering en stelt dat hij niet de juiste partij is die gedagvaard is, omdat de huurovereenkomst op naam staat van zijn Engelse Limited, [bedrijf01]. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [gedaagde01] als huurder moet worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs is dat de Limited als huurder is bedoeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] de huurprijs steeds vanuit zijn privérekening heeft betaald en dat hij in de huurovereenkomst persoonlijk aansprakelijk is gesteld voor de huur.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser01] een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de aanzienlijke huurachterstand en de noodzaak om de bedrijfsruimte opnieuw te verhuren. De vordering tot ontruiming is toegewezen, met een termijn van zeven dagen na betekening van het vonnis. Tevens is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de contractuele boete, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar het verzoek om een Europese executoriale titel is afgewezen, omdat de huurachterstand door [gedaagde01] is betwist.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10859283 VV EXPL 23-636
datum uitspraak: 22 februari 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. B.J. de Deugd,
tegen
[gedaagde01],
zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland en daarbuiten,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 januari 2024, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 16 januari 2024 van de zijde van [eiser01] .
1.2.
Op 8 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser01] , vergezeld van de heer [naam01] (Pactum Vastgoed) en bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarnaast was [gedaagde01] aanwezig.

2.Wat is de kern?

2.1.
[eiser01] heeft een bedrijfsruimte aan de [adres01] in Rotterdam aan [gedaagde01] verhuurd voor een huurprijs van € 2.386,39 per maand. [eiser01] eist dat [gedaagde01] het gehuurde ontruimt, omdat hij sinds het begin van de huurovereenkomst (2018) de afgesproken huurprijs niet of te laat betaalt. [eiser01] wil zo snel mogelijk weer over het gehuurde beschikken. Ook eist hij (na eisvermindering ter zitting) dat [gedaagde01] de ontstane huurachterstand van € 45.000,00 betaalt. Daarnaast eist [eiser01] dat [gedaagde01] de contractuele boete, wettelijke handelsrente en proceskosten betaalt. Tot slot verzoekt [eiser01] om afgifte van een Europese executoriale titel, omdat [gedaagde01] in het buitenland woont.
2.2.
[gedaagde01] is het hier niet mee eens. [eiser01] heeft de verkeerde partij gedagvaard. De huurovereenkomst staat op naam van zijn Engelse Limited (Ltd.): [bedrijf01] . [gedaagde01] is dan ook niet aansprakelijk. Bovendien zijn er nog contante betalingen verricht die niet in de geëiste huurachterstand zijn meegenomen.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader in kort geding
3.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser01] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde01] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
[eiser01] heeft de juiste partij gedagvaard
3.2.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat niet hij, maar zijn Ltd. gedagvaard had moeten worden, omdat de Ltd. als huurder moet worden aangemerkt. [eiser01] betwist dit.
3.3.
De kantonrechter oordeelt in dit kort geding dat [gedaagde01] en niet de Ltd. als huurder aangemerkt moet worden, omdat uit alle omstandigheden onvoldoende blijkt dat partijen hebben afgesproken dat de Ltd. (op enig moment) als huurder zou (gaan) gelden.
3.4.
De huurovereenkomst geeft geen uitsluitsel wie als huurder moet worden aangemerkt. Op de huurovereenkomst staat de handelsnaam ‘zonenstudio [bedrijf01] ’ (de kantonrechter begrijpt dat hier ‘zonnestudio [bedrijf01] ’ had moeten staan) vermeld, die vertegenwoordigd wordt door ‘ [gedaagde01] ’. Een rechtsvorm of KvK-nummer is niet opgenomen. Of de huurovereenkomst is aangegaan met [gedaagde01] in persoon of met de nog op te richten zonnestudio valt hieruit niet af te leiden.
3.5.
Omdat alleen de huurovereenkomst geen uitsluitsel geeft op de vraag wie als huurder moet worden aangemerkt, moet worden gekeken naar de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en de gedragingen van partijen na het sluiten van de huurovereenkomst (de Haviltex-maatstaf). In dat kader kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst relevant zijn voor de aan die overeenkomst gegeven uitleg. [1] De kantonrechter heeft de volgende omstandigheden en bepalingen uit de huurovereenkomst betrokken in zijn oordeel dat [gedaagde01] de huurder is en niet de Ltd.:
  • als [gedaagde01] de bedoeling had gehad om de huurovereenkomst aan te gaan namens een Ltd. die nog moest worden opgericht, had het voor de hand gelegen dat partijen dit in de huurovereenkomst hadden opgenomen, of hadden zij na de oprichting van de Ltd. een nieuwe huurovereenkomst moeten sluiten. Dat is niet gedaan;
  • in de huurovereenkomst staat als handelsnaam ‘ [bedrijf01] ’, maar de Ltd. heeft de naam ‘ [bedrijf02] LTD’ gekregen. Daarom kan niet worden gezegd dat deze laatste Ltd. door partijen als huurder is beoogd;
  • de Ltd. is pas op 5 januari 2018 opgericht, met als startdatum 8 februari 2018, terwijl de huurovereenkomst per 1 april 2017 is aangegaan. Dat er zoveel tijd is verstreken tussen het aangaan van de huurovereenkomst en de oprichting van de Ltd., is ook een aanwijzing dat het bij het aangaan van de huurovereenkomst niet de bedoeling was om de Ltd. als huurder aan te merken;
  • de girale betalingen van de huurprijs zijn door [gedaagde01] steeds betaald vanaf zijn privérekening. Hoewel de huurprijs door een ander dan de huurder mag worden betaald, is dit in de gegeven omstandigheden een aanwijzing dat [gedaagde01] zelf de huurder is;
  • in artikel 9 van de huurovereenkomst staat dat [gedaagde01] in persoon aansprakelijk is voor de maandelijkse huur. In dit artikel staat namelijk het volgende: “
  • [gedaagde01] heeft geen stukken (e-mailberichten of whatsappcorrespondentie) overgelegd waaruit blijkt dat partijen hebben beoogd de Ltd. als huurder aan te merken.
Spoedeisend belang
3.6.
[eiser01] heeft zijn spoedeisend belang bij de gevorderde betaling voldoende onderbouwd. Hoe langer de situatie voortduurt, hoe groter het spoedeisend belang voor [eiser01] wordt. Inmiddels is een aanzienlijke huurachterstand ontstaan. Vaststaat dat [eiser01] de vaste lasten voor het gehuurde moet blijven betalen, terwijl hij geen inkomsten uit huur ontvangt. Van [eiser01] kan niet verwacht worden dat hij blijft wachten tot er een kandidaat-koper is die de onderneming van [gedaagde01] wil overnemen. Het is evident dat [eiser01] belang heeft bij het verhuren van de bedrijfsruimte aan een huurder die wel voldoet aan de kernverplichting van de huurovereenkomst: het betalen van de huur. Dat belang weegt hier zwaarder dan het belang van [gedaagde01] om de bedrijfsruimte te behouden.
[gedaagde01] moet het gehuurde ontruimen
3.7.
[eiser01] heeft aangevoerd dat [gedaagde01] , berekend tot en met december 2023, een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 45.000,00. [gedaagde01] heeft dit betwist, en aangevoerd dat hij nog contante betalingen heeft verricht die mogelijk niet in het door [eiser01] overgelegde overzicht zijn verwerkt. Desgevraagd kon [gedaagde01] echter niet aangeven welke contante betalingen niet in het overzicht zijn vermeld, nu in het overzicht wel contante betalingen zijn opgenomen. De kantonrechter moet daarom in dit kort geding uitgaan van de juistheid van de door [eiser01] overgelegde specificatie van de huurachterstand. [gedaagde01] wordt daarom veroordeeld om het geëiste bedrag van € 45.000,00 aan huurachterstand aan [eiser01] te betalen.
3.8.
De huurachterstand bedraagt meer dan achttien maanden. Dit is een tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de huurovereenkomst, die zodanig is dat de kantonrechter het zeer waarschijnlijk acht dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen. De financiële omstandigheden van [gedaagde01] ontslaan hem niet van zijn betalingsverplichting tegenover [eiser01] .
3.9.
Dit betekent dat de eis tot ontruiming van het gehuurde wordt toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor ontruiming in redelijkheid wordt gesteld op zeven dagen na betekening van het vonnis, in plaats van de geëiste vijf dagen.
Betaling van de huur tot de datum van de ontruiming
3.10.
De eis tot betaling van de huur van € 2.386,93 per maand vanaf januari 2024 wordt toegewezen tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt. Dat [gedaagde01] ook ná de dag van ontruiming nog schade zal lijden staat op dit moment onvoldoende vast.
Contractuele boete en wettelijke handelsrente
3.11.
De geëiste contractuele boete over de ontstane huurachterstand van 1% per maand of gedeelte van een maand dat [gedaagde01] in gebreke is gebleven met tijdige of volledige betaling van de huur, met een minimum van € 300,00 per maand, wordt toegewezen, omdat deze boete is gebaseerd op de toepasselijke algemene voorwaarden en [gedaagde01] dit niet heeft betwist.
3.12.
Aangezien [eiser01] geen concreet totaalbedrag aan contractuele boete heeft gevorderd, wordt het volgende overwogen. Artikel 25.3 van de algemene bepalingen kan voor wat betreft de berekening van de hoogte van de boete op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden. Enerzijds kan het artikel zo gelezen worden dat de huurder voor elke maand huurachterstand over iedere maand dat deze niet is betaald, opnieuw een boete van minimaal € 300,00 is verschuldigd (waarbij de boetes worden ‘gestapeld’). Anderzijds kan het artikel zo worden geïnterpreteerd dat er per kalendermaand dat er een huurachterstand is, minimaal € 300,00 aan boete toewijsbaar is. De kantonrechter acht deze laatste interpretatiewijze het meest rechtvaardig. Daarbij weegt hij mee dat de eerstgenoemde interpretatiewijze (het ‘stapelen’ van boetes) ertoe zou leiden dat de verschuldigde boetes al snel de achterstallige huurtermijnen zouden kunnen overstijgen, waardoor de verschuldigde boetes ook los zouden raken van het belang dat het boetebeding dient. Gelet hierop gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser01] bij de berekening van de verschuldigde boete uit zal gaan van de hiervoor genoemde interpretatie dat er per kalendermaand dat er een huurachterstand bestaat, een boete verschuldigd is.
3.13.
Omdat niet is gebleken dat [gedaagde01] vanaf 1 januari 2024 de huur wel (op tijd) zal gaan betalen, wordt de geëiste contractuele boete ook toegewezen voor zover tijdige betaling van de huur vanaf januari 2024 daadwerkelijk uitblijft. Deze boete wordt toegewezen totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
3.14.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 1.225,00 (exclusief btw) toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de afgesproken vergoeding te matigen tot het bedrag waarop [eiser01] recht heeft volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (artikel 242 Rv). [eiser01] heeft niet gesteld dat de werkelijke kosten hoger waren en dat het redelijk was om deze kosten te maken.
3.15.
De rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
3.16.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser01] op € 136,72 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.507,72. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na vandaag.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
Europese executoriale titel (EET-Verordening)
3.18.
[eiser01] heeft verzocht om waarmerking van dit vonnis als Europese executoriale titel. Dit verzoek wordt afgewezen omdat geen sprake is van een onbetwiste geldvordering in de zin van EG-verordening nr. 805/2004 (de EET-Verordening). [gedaagde01] heeft namelijk - hoewel onvoldoende gemotiveerd - betwist dat de geëiste huurachterstand klopt (zie 3.7.).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels volledig ter beschikking te stellen aan [eiser01] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 45.000,00 aan achterstallige huur berekend tot en met december 2023, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele boete van 1% per maand, of gedeelte van een maand, met een minimum van € 300,00 per maand;
4.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 2.386,93 per maand, met ingang van de maand januari 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt, en - uitsluitend voor het geval [gedaagde01] in gebreke blijft met tijdige of volledige betaling daarvan - vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele boete van 1% per maand, of gedeelte van een maand, met een minimum van € 300,00 per maand, totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
4.4.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 1.225,00 aan buitengerechtelijke incassokosten met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 januari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.5.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] worden begroot op € 1.507,72 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
54214

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.