Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak werd aanhangig gemaakt door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, op verzoek van betrokkene, die op dat moment in een instelling verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doelen van de verplichte zorg, zoals opgenomen in de zorgmachtiging van 26 oktober 2023, inmiddels zijn bereikt. De rechtbank oordeelde dat er niet langer voldaan wordt aan de gronden voor de zorgmachtiging, zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene, ondanks een schizo-affectieve stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, voldoende vooruitgang heeft geboekt in haar geestelijke gezondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene in staat is om thuis zorg te ontvangen van haar partner, met ondersteuning van thuiszorg en ambulante hulpverlening. De rechtbank heeft besloten dat de verplichte zorg per 16 februari 2024 beëindigd zal worden, en dat de instelling de gelegenheid krijgt om de benodigde zorg te regelen voordat betrokkene met ontslag gaat. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de rechter en griffier, en is op 15 februari 2024 schriftelijk vastgelegd.