ECLI:NL:RBROT:2024:1581

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/10/673278 / FA RK 24-943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verplichte zorg op grond van zorgmachtiging Wvggz

Op 12 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak werd aanhangig gemaakt door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, op verzoek van betrokkene, die op dat moment in een instelling verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doelen van de verplichte zorg, zoals opgenomen in de zorgmachtiging van 26 oktober 2023, inmiddels zijn bereikt. De rechtbank oordeelde dat er niet langer voldaan wordt aan de gronden voor de zorgmachtiging, zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene, ondanks een schizo-affectieve stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, voldoende vooruitgang heeft geboekt in haar geestelijke gezondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene in staat is om thuis zorg te ontvangen van haar partner, met ondersteuning van thuiszorg en ambulante hulpverlening. De rechtbank heeft besloten dat de verplichte zorg per 16 februari 2024 beëindigd zal worden, en dat de instelling de gelegenheid krijgt om de benodigde zorg te regelen voordat betrokkene met ontslag gaat. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de rechter en griffier, en is op 15 februari 2024 schriftelijk vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/673278 / FA RK 24-943
Referentienummer: [nummer01]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 12 februari 2024 betreffende het beëindigen van de verplichte zorg (op grond van een zorgmachtiging) als bedoeld in artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[betrokkene01],
geboren op [geboortedatum01], [geboorteplaats01] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [woonplaats01] ,
op dit moment verblijvende in [instelling01] te [plaats01] ,
advocaat mr. L.C. Baars te Schiedam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 6 februari 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring opgesteld door [naam01] , psychiater, van 29 januari 2024;
  • de afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur van 23 januari 2024 op de oorspronkelijke aanvraag;
  • de strafvorderlijke - en justitiële gegevens van betrokkene.
Tijdens de mondelinge behandeling is contact opgenomen met de officier, omdat het afschrift van de aanvraag van betrokkene voor beëindiging van de verplichte zorg niet bij het verzoekschrift was gevoegd. Nadien is deze aanvraag van 30 november 2023 door de officier naar de rechtbank gemaild. De rechtbank heeft deze aanvraag toegestuurd aan de advocaat.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam02] , psychiater, verbonden aan [instelling01] ;
  • [naam03] , partner van betrokkene.
1.3.
De officier is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Ten aanzien van betrokkene is op 26 oktober 2023 een zorgmachtiging verleend tot en met 26 april 2024. Aan vormen van verplichte zorg zijn in de zorgmachtiging opgenomen het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, de opname in een accommodatie en het beperken van de vrijheid het eigen leven in te richten in die zin dat betrokkene na ontslag ambulante behandelafspraken dient te accepteren en na te komen.
2.2.
In de zorgmachtiging zijn voorts als doelen van verplichte zorg opgenomen het afwenden van een crisissituatie, het afwenden van ernstig nadeel, het stabiliseren van de geestelijke gezondheid van betrokkene en het dusdanig herstellen van de geestelijke gezondheid van betrokkene dat zij haar autonomie zoveel mogelijk herwint.
2.3.
Betrokkene heeft op 30 november 2023 een aanvraag ingediend bij de geneesheer-directeur en hem verzocht om de zorg die op grond van de zorgmachtiging wordt verleend over te dragen aan een ambulante zorgaanbieder.
2.4.
De geneesheer-directeur heeft op 23 januari 2024 schriftelijk aan betrokkene bericht dat hij de verplichte zorg (klinische opname) niet zal beëindigen, omdat nog niet met zekerheid is vastgesteld dat de partner van betrokkene voldoende zorg kan bieden. Betrokkene heeft op dit moment geen eigen huisvesting en is nog aan het revalideren.
2.5.
Op grond van artikel 8:19 Wvggz kan degene op wiens aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging afwijzend is beslist door de geneesheer-directeur, een aanvraag indienen bij de officier van justitie voor het indienen van een verzoekschrift bij de rechter voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging. De officier van justitie dient dit verzoek op grond van 8:19 lid 2 Wvggz onverwijld in bij de rechter.
2.6.
De advocaat heeft namens betrokkene de officier verzocht om een verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging bij de rechtbank in te dienen. Op 6 februari 2024 heeft de officier dit verzoek ingediend bij de rechtbank.
De officier heeft verzocht het verzoek van betrokkene niet toe te wijzen omdat niet blijkt dat de gezondheidstoestand van betrokkene zodanig is verbeterd dat het ernstig nadeel is weggenomen dan wel welke voorwaarden of beperkingen aan een beëindiging van verplichte zorg moeten worden gesteld om het ernstig nadeel weg te nemen.

3.Standpunten ter zitting

Standpunt betrokkene
3.1.
Namens betrokkene is aangevoerd dat er geen sprake meer is van ernstig nadeel die voortvloeit uit de psychische stoornis. Ook zijn de doelen van verplichte zorg inmiddels behaald. De zorg die nog nodig is, kan door de partner van betrokkene thuis worden gegeven met hulp van thuiszorg en ambulante hulpverlening. Ook kan de partner alle overige praktische zaken regelen die nog nodig zijn, zoals het inschrijven van betrokkene op het adres van de partner, het aanvragen van een identiteitsbewijs en het inschrijven van betrokkene bij een nieuwe huisarts. Ook kan de partner ervoor zorgen dat betrokkene naar de fysiotherapie wordt gebracht als de fysiotherapie niet bij betrokkene thuis kan komen. Betrokkene heeft met name bezwaar tegen het beperken van de bewegingsvrijheid en de opname in een accommodatie. Aan de overige vormen van zorg werkt betrokkene vrijwillig mee.
Standpunt behandelaar
3.2.
De psychiater heeft aangevoerd dat weliswaar geen sprake meer is van een crisissituatie, maar dat betrokkene nog veel lichamelijke zorg nodig heeft. De psychiater acht het van belang dat betrokkene, gelet op haar kwetsbare situatie, eerst nog verder lichamelijk opknapt voordat zij met ontslag naar huis gaat. Betrokkene is inmiddels drie maanden opgenomen en met betrokkene en haar partner is de afspraak gemaakt dat zij in beginsel per 1 maart 2024 met ontslag gaat. Dit ontslag is afhankelijk van de vraag of betrokkene dan mobiel genoeg is en of zij haar incontinentieprobleem meer onder controle heeft. Bovendien heeft betrokkene een zeer beperkte motivatie om (dagelijks) te revalideren en spelen er nog een aantal praktische zaken waardoor een ontslag op dit moment nog niet aan de orde kan zijn. Zo is betrokkene nog niet ingeschreven op het adres van haar partner, heeft betrokkene nog geen identiteitsbewijs, is ze nog niet ingeschreven bij een nieuwe huisarts en is er nog geen thuiszorg, fysiotherapie aan huis en psychische zorg door het FACT team geregeld. Desgevraagd verklaart de psychiater dat de schizo-affectieve stoornis van betrokkene met medicatie stabiel is en dat betrokkene hieraan vrijwillig meewerkt. Met betrekking tot de borderline persoonlijkheidsstoornis merkt de psychiater op dat betrokkene makkelijk in conflict komt met mensen, vooral als zij begrensd wordt in haar gedrag, en dan schreeuwt en mensen uitscheldt. Ook de beperkte motivatie voor de dagelijkse revalidatie komt volgens de psychiater voort uit deze persoonlijkheidsstoornis.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging van 26 oktober 2023 nog steeds noodzakelijk is, aan de hand van een recent medisch oordeel over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.
4.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de in de zorgmachtiging genoemde doelen van de verplichte zorg inmiddels zijn bereikt en dat er niet meer wordt voldaan aan de gronden voor de zorgmachtiging zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
De rechtbank constateert dat thans geen sprake meer is van een crisissituatie en dat de geestelijke gezondheid van betrokkene inmiddels is gestabiliseerd. Ook is de geestelijke gezondheid van betrokkene inmiddels dusdanig hersteld dat zij haar autonomie zoveel mogelijk heeft herwonnen. De schizo-affectieve stoornis is immers met behulp van medicatie onder controle en er wordt door het behandelteam inmiddels op korte termijn toegewerkt naar een ontslag van betrokkene naar het huis van haar partner.
Ook is de rechtbank van oordeel dat geen sprake meer is van ernstig nadeel. Weliswaar leidt betrokkene ook aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar deze is niet (meer) zodanig dat daar ernstig nadeel uit voortvloeit. Hoewel betrokkene op de afdeling makkelijk in conflict komt met anderen en dan schreeuwt en mensen uitscheldt, blijkt niet dat dit recent heeft geleid tot escalaties waarbij betrokkene ook fysiek agressief is geweest of dat zij vanwege haar gedrag agressie van anderen over zich heeft afgeroepen. Ook de beperkte behandelmotivatie van betrokkene met betrekking tot de revalidatie van haar twee gebroken benen, die volgens de psychiater voortvloeit uit deze stoornis, maakt niet dat (nog) sprake is van ernstig nadeel.
4.4.
Bovendien stelt de rechtbank vast dat betrokkene nog slechts lichamelijke zorg nodig heeft en dat hiervoor een alternatief is, namelijk zorg door haar partner thuis. Met betrokkene en haar partner is inmiddels gesproken over de zorg die thuis nodig is en de partner heeft aangegeven bereid te zijn deze zorg op zich te nemen en zich daarbij te laten bijstaan door de thuiszorg en het FACT team. Ook is de partner bereid om betrokkene, indien dat noodzakelijk is, naar de fysiotherapie te brengen voor haar revalidatie. Met betrekking tot de overige praktische zaken rondom het ontslag naar huis (de inschrijving van betrokkene op het adres van haar partner, het regelen van een identiteitsbewijs en de inschrijving van betrokkene bij een nieuwe huisarts) is de rechtbank van oordeel dat deze niet in de weg staan aan een verantwoord ontslag naar huis.
4.5.
Wel acht de rechtbank het noodzakelijk dat vóórdat betrokkene met ontslag naar huis gaat de instelling de gelegenheid krijgt om de thuiszorg, het FACT team en de fysiotherapie aan huis te regelen, zodat een terugval in de lichamelijke situatie van betrokkene kan worden voorkomen. Een opname van betrokkene tot vrijdag 16 februari 2024 geeft de instelling voldoende gelegenheid deze zorg te regelen.
4.6.
Gelet op het voorgaande en het feit dat betrokkene niet eerder verplichte zorg nodig heeft gehad omdat zij tot aan de huidige opname steeds op vrijwillige basis heeft meegewerkt aan de behandeling van haar psychische stoornissen en zich daarvoor heeft laten begeleiden, zal de rechtbank alle vormen van verplichte zorg zoals opgenomen in de zorgmachtiging van 26 oktober 2023 beëindigen met ingang van 16 februari 2024.

5.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek toe en bepaalt dat de zorgmachtiging van 26 oktober 2023 met alle daarin opgenomen vormen van verplichte zorg eindigt op 16 februari 2024.
Deze beschikking is op 12 februari 2024 mondeling gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, rechter, in tegenwoordigheid van B. Bajra, griffier, en op 15 februari 2024 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.