In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die onder behandeling staat bij de Kredietbank Rotterdam, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waarvan één schuldeiser weigerde in te stemmen. Verzoeker heeft elf schuldeisers, met een totale vordering van € 33.118,95, en heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 7,866% aan de preferente schuldeisers en 3,933% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht, gezien zijn financiële situatie en het feit dat hij momenteel afhankelijk is van een Participatiewet-uitkering.
Tijdens de zitting op 8 januari 2024 was de weigerende schuldeiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf, akkoord ging met de regeling. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de aangeboden regeling is getoetst door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam, en dat het voorstel goed gedocumenteerd is.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers die instemden met het aanbod zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft tevens bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.