ECLI:NL:RBROT:2024:1551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1227/ FT EA 23/1232
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurtermijnen en beschermingsbewind

In deze zaak heeft verzoekster op 14 december 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft op 18 januari 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft aangegeven dat haar schuldenproblematiek is ontstaan door een periode van verminderde inkomsten. Haar partner heeft een nul-urencontract en is op zoek naar een fulltime baan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie is, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster was uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan, mede door de recente ontwikkelingen in de werkgelegenheid van verzoekster en haar partner. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van zowel verzoekster als verweerster.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 18 januari 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 14 december 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 14 december 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 december 2023.
Ter zitting van 21 december 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam], partner van verzoekster;
  • de heer mr. J. Pearson, advocaat van verzoekster;
  • mevrouw M. Grooten, werkzaam bij Fidinda CBM B.V. (hierna beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw H. Koppers, werkzaam bij Stichting Kleurrijk Wonen, verweerster;
  • mevrouw L. Grul, werkzaam bij DigiDeur Incasso & Gerechtsdeurwaardersdiensten, namens verweerster.
De rechtbank heeft partijen op 22 december 2023 een brief gestuurd met daarin de ter zitting gemaakte afspraken.
De advocaat van verzoekster heeft aan de rechtbank op 9 januari 2024 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 september 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de schuldenproblematiek, waaronder de huurachterstand, is ontstaan doordat zij en haar partner een periode minder inkomsten hebben genoten. De partner van verzoekster heeft op dit moment een nul-urencontract als vrachtwagenchauffeur. Er was een periode minder werk voor hem. Hij is inmiddels opzoek naar een nieuwe fulltime dienstbetrekking, welke hem meer vastigheid zal bieden. Verzoekster zal binnenkort beginnen met haar nieuwe baan en probeert haar leven met behulp van de beschermingsbewindvoerder op orde te krijgen. Het beschermingsbewind is recent uitgesproken. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat zij nog geen toegang heeft tot de beheerrekening. Hierdoor is de huur van december 2023 en januari 2024 nog niet voldaan. De huur van de maanden oktober 2023 en november 2023 was wel al voldaan.
De advocaat van verzoekster heeft op 9 januari 2024 aanvullende stukken overgelegd. Verzoekster is inmiddels begonnen met haar nieuwe baan en haar partner heeft meerdere sollicitatiegesprekken lopen. Verder heeft de beschermingsbewindvoerder (nog) geen toegang tot de beheerrekening, maar er is inmiddels wel € 1000,-- overgemaakt naar verweerster. Daarmee is de huur van december 2023 en januari 2024 grotendeels voldaan. De beschermingsbewindvoerder heeft bovendien toegezegd dat het resterende bedrag (ad € 155,--) ook nog zal worden voldaan. Verzoekster is met de huidige inkomsten in staat om de lopende huurtermijnen tijdig en volledig te voldoen. De beschermingsbewindvoerder waarborgt de tijdige en volledige betaling van de huurtermijnen.

3.Het verweer

Verweerster heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek moet worden afgewezen. Dit is inmiddels al het vierde huurdossier dat verweerster heeft opgebouwd tegen verzoekster. Er is regelmatig contact geweest en gezocht met verzoekster om tot een oplossing te komen. Er is geen, althans moeilijk, contact te krijgen met verzoekster en de beschermingsbewindvoerder. Ook wordt de lopende huur niet betaald. Er is geen vertrouwen dat verzoekster nu wel de (lopende) huurtermijnen tijdig en volledig zal betalen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 september 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 12 december 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 18 december 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij, met haar kinderen, in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 september 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster is recentelijke begonnen met een nieuwe baan. Haar partner heeft bovendien een nul-urencontract en is aan het solliciteren naar een fulltime dienstbetrekking. Hiermee zijn er voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoekster staat bovendien sinds kort onder beschermingsbewind. De lopende huurtermijnen zullen met behulp van de beschermingsbewindvoerder volledig en tijdig worden betaald. Uit de overgelegde stukken blijkt bovendien dat verzoekster, behoudens het bedrag van € 155,--, de huur van december 2023 en januari 2024 heeft voldaan. De rechtbank gaat er van uit dat het resterende bedrag nog zal worden voldaan. Verzoekster heeft positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 september 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
14 december 2023;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.