ECLI:NL:RBROT:2024:1534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1209/ FT EA 23/1210
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 7 december 2023 een verzoek ingediend om één schuldeiser met twee vorderingen te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat de preferente schuldeisers 3,77% en de concurrente schuldeisers 1,88% van hun vorderingen ontvangen. De totale schuldenlast van verzoekster bedraagt € 47.543,09, maar blijkt lager te zijn in het kader van de schuldsaneringsregeling, namelijk € 46.144,43.

Tijdens de zitting op 8 februari 2024 is de weigerende schuldeiser, die een vordering van € 164,81 en € 1.573,-- heeft, niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is goedgekeurd door een deskundige, Kredietbank Rotterdam, en dat de meerderheid van de schuldeisers, tien van de elf, akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van de weigerende schuldeiser, die een gering aandeel heeft in de totale schuldenlast.

De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden, gezien haar medische klachten en de verwachting dat zij in de komende jaren geen hoger inkomen zal kunnen verwerven. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure op nihil vastgesteld, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. Het vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 februari 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 december 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met twee vorderingen, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 8 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw E. Bonte en mevrouw P. Ramjiawan, beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw N. Koppejan, werkzaam bij stichting de Ontmoeting (hierna: maatschappelijk werk).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twee preferente schuldeisers met vijf vorderingen en negen concurrente schuldeisers met tien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 47.543,09 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 20 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,77% aan de preferente schuldeisers en 1,88% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment
€ 47.543,09. De schuldenlast uit het WSNP-verzoek blijkt lager te zijn, te weten
€ 46.144,43. De uitkering aan de schuldeisers zal derhalve hoger zijn.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft medische klachten en is thans niet in staat om te werken. Zij is vrijgesteld van haar arbeidsverplichting door de uitkerende instantie tot en met 27 november 2024. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het aangeboden saneringskrediet het maximaal haalbare is, omdat het niet te verwachten is dat verzoekster zal gaan werken gedurende het minnelijk traject gelet op haar gezondheidssituatie. Het is dan ook niet te verwachten dat haar inkomsten zullen toenemen. Maatschappelijk werk heeft ter zitting verklaard dat verzoekster gemotiveerd is om aan haar problemen te werken. Met behulp van maatschappelijk werk is haar situatie gestabiliseerd en heeft zij onlangs een eigen woning toegewezen gekregen. De vaste lasten worden tijdig door de budgetbeheerder voldaan.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Tien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 164,81, respectievelijk € 1.573,-- op verzoekster, welke 0,36% respectievelijk 3,41% van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat verzoekster de gemaakte afspraken niet is nagekomen. Verzoekster had beloofd om met een teruggave van de belastingdienst de openstaande factuur te voldoen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser] een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 3,77%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tien van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft medische klachten, waardoor zij niet in staat is te werken. Zij is door de uitkerende instantie tot en met 27 november 2024 ontheven van haar sollicitatieverplichting. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.