ECLI:NL:RBROT:2024:1503

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/10/670740 / HA RK 23-1271
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid rechter

Op 29 februari 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Bossers. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de vrees dat de rechter partijdig zou zijn in de behandeling van civiele zaken, waaronder familie- en jeugdrechtelijke procedures. Verzoeker voerde aan dat de rechter eerder zijn verzoeken had afgewezen en dat hij geen inhoudelijke aandacht zou hebben voor zijn argumenten. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor de objectieve gerechtvaardigdheid van de vrees voor vooringenomenheid. De gronden die verzoeker aanvoerde, zoals de volgorde van behandeling van zaken en de vermeende partijdigheid van de rechter, werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde niet de objectieve schijn van vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/670740 / HA RK 23-1271
Beslissing van 29 februari 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. J.M. Bossers,
strekkende tot de wraking van
[naam01],
senior rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaken met zaaknummers C/10/653051 JE RK 23-394, C/10/663060 / JE RK 23-1848, C/10/669406 / JE RK 23-2717 en C/10/670324 / JE RK 23-2837. Deze zaken betreffen familie- en jeugdrechtelijke procedures. De dossiers van deze zaken zijn ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer. In zijn e-mail van 19 december 2023 heeft mr. Jansen namens verzoeker laten weten dat het wrakingsverzoek niet is ingediend in de zaak betreffende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met zaaknummer 662905 / JE RK 23-1825. Niettemin heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek, ook na die e-mail, mede gebaseerd op gronden die deze zaak betreffen. De wrakingskamer zal die gronden daarom wel behandelen.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 18 december 2023;
  • het proces-verbaal van de op 18 december 2023 gehouden mondelinge behandeling in de hierboven onder 1.1. genoemde zaken;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 18 januari 2024; en
  • de e-mails, met bijlagen, van verzoeker in de periode van 15 januari 2024 tot en met 30 januari 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 15 februari 2024 zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn hiervoor genoemde advocaat, vergezeld van een tolk;
  • de rechter en een collega;
  • [naam02] en [naam03] namens Stichting Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond, bijgestaan door mr. V. Vos, advocaat te Rotterdam.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft in de periode van 15 januari 2024 tot en met 30 januari 2024 een grote hoeveelheid e-mailberichten aan de griffier van de wrakingskamer gestuurd, met een nog grotere hoeveelheid bijlagen. Dit is blijkbaar bedoeld om het wrakingsverzoek nader te onderbouwen. In deze onderbouwing heeft verzoeker echter allerlei feiten en omstandigheden naar voren gebracht die niet zijn gesteld op de mondelinge behandeling van de bodemprocedure op 18 december 2023, waar het wrakingsverzoek is ingediend. De wet schrijft voor dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden en dat die feiten en omstandigheden in een keer moeten worden voorgedragen (artikel 37 lid 1 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Gelet hierop slaat de wrakingskamer alleen acht op de e-mails met bijlagen van verzoeker van 18 december 2023 (de dag van de mondelinge behandeling in de bodemprocedure) en 18 januari 2024 (de dag na ontvangst van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de bodemprocedure). De overige e-mails met bijlagen laat de wrakingskamer voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek buiten beschouwing, voor zover zij meer zijn dan een toelichting op de op 18 december 2023 en 18 januari 2024 aangevoerde wrakingsgronden inhouden.
2.2.
Verzoeker is van mening dat de rechter partijdig is en de schijn toont van vooringenomenheid jegens hem. Daaraan legt verzoeker – samengevat – het volgende ten grondslag:
de rechter heeft eerder een bodemprocedure tussen dezelfde partijen behandeld en toen heeft hij alle verzoeken van verzoeker afgewezen. Deze keer gaat de rechter ook alles afwijzen wat verzoeker verzoekt, zonder dat de rechter inhoudelijk naar gronden en stukken kijkt. De rechter wil namelijk geen enkele productie van verzoeker naar voren brengen. Hij gaat aan alles voorbij wat verzoeker zegt en indient;
de rechter gelooft de Gecertificeerde Instelling uit principe. Dat heeft tot gevolg dat verzoeker gedwongen wordt om te accepteren dat er in strijd met zijn geloof wordt gehandeld. Dat leidt weer tot afstand tussen hem en zijn dochter. De rechter vraagt niet eens hoe het met de dochter van verzoeker gaat;
de Gecertificeerde Instelling was te laat met het indienen van haar verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De rechter heeft dat verzoek desondanks behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023 en ook direct mondeling uitspraak gedaan, terwijl het geen spoedverzoek was. De rechter had haast bij het nemen van een beslissing, opdat de Gecertificeerde Instelling ontvankelijk zou zijn. Hiermee overtreedt de rechter de wet en houdt hij zich niet aan het Procesreglement;
hoewel verzoeker in januari 2023 al een verzoek tot vervanging van de Gecertificeerde Instelling had ingediend en de indiening van het verzoek van de Gecertificeerde Instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling van ruim daarna dateert, heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023 eerst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling behandeld en daarop beslist en is het verzoek van verzoeker tot vervanging van de Gecertificeerde instelling pas als laatste behandeld. Bovendien zou de rechter pas zes weken na de zitting uitspraak op dat verzoek doen, terwijl duidelijk is dat er geen goede verstandhouding is tussen verzoeker en de Gecertificeerde Instelling. De rechter heeft nog steeds geen beslissing genomen op het verzoek van verzoeker;
de rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023 gezegd dat de moeder van de dochter van verzoeker de woning krijgt. De rechter beschermt de moeder door dit te zeggen;
de rechter heeft op eigen titel besloten dat er een onderzoek door het KSCD gaat plaatsvinden, terwijl daar geen verzoek voor is ingediend;
de rechter heeft bepaalde zinsneden niet opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 december 2023, zoals de vraag van verzoeker wat de Islam voor de rechter betekent en de opmerking van verzoeker over wat de moeder fout doet. Dit levert valsheid in geschrifte op. Daardoor lijkt verzoeker nu de dader en wordt de moeder beschermd; en
de rechter snoerde verzoeker de mond tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker stelt niet dat de rechter vanwege zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden daar overigens ook geen aanwijzing voor.
3.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de door verzoeker aangevoerde omstandigheden – voor zover die aannemelijk zijn geworden – toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar die is niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en daarom wordt het verzoek afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom. Daarbij worden twee opmerkingen vooraf gemaakt.
3.4.1.
Voor wat betreft de gang van zaken op de zitting van 18 december 2023 gaat de wrakingskamer uit van het proces-verbaal van die zitting. Verzoeker stelt dat daar bepaalde zinsneden niet in zijn opgenomen – wat hieronder aan de orde komt –, maar weerspreekt de weergave verder niet.
3.4.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of om over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in het geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven.
De wrakingsgronden onder a) en b)
3.5.
De gronden onder a) en b) betreffen de subjectieve beleving van verzoeker, maar die beleving vindt geen steun in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 december 2023 en daarom kunnen deze gronden niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
De wrakingsgrond onder c)
3.6.
Verzoeker is van mening dat het verzoek van de Gecertificeerde Instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn dochter te laat is ingediend en dat, zo begrijpt de wrakingskamer, de rechter dat verzoek om die reden niet op de zitting van 18 december 2023 had mogen behandelen. De beslissing van de rechter om dat verzoek toen te behandelen is een processuele beslissing. Zoals hierboven is opgemerkt kan dit geen grond voor wraking vormen. Bovendien heeft de rechter aan het begin van de op 18 december 2023 gehouden mondelinge behandeling verteld in welke volgorde hij de verschillende zaken wilde behandelen en dat hij, zo mogelijk, mondeling uitspraak wilde doen op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat die beslissing effect zou hebben op de overige verzoeken. De rechter heeft de aanwezigen gevraagd of zij daarmee konden leven. Geen van de aanwezigen heeft bezwaar gemaakt. Uit deze gang van zaken en het feit dat de rechter de door hem voorgestelde agenda heeft aangehouden, blijkt geen (schijn van) vooringenomenheid, maar veeleer getuigt deze handelwijze van zorgvuldigheid.
3.7.
Verzoeker is kennelijk ook van mening dat de rechter in zijn uitspraak ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat het verzoek van de Gecertificeerde Instelling te laat was ingediend. Ook dit betreft een processuele beslissing van de rechter. Verzoeker is het niet eens met de inhoud van die beslissing, maar daar is de wrakingsprocedure niet voor bedoeld. Bovendien heeft de rechter zijn beslissing tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023 én schriftelijk uitgebreid gemotiveerd en de wrakingskamer leidt daar geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid uit af.
De wrakingsgrond onder d)
3.8.
Verzoeker is het er niet mee eens dat zijn verzoek tot vervanging van de Gecertificeerde Instelling, dat hij in januari 2023 heeft ingediend, op 18 december 2023 is behandeld na het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, dat later is ingediend. Ook dit betreft een processuele beslissing, waar de wrakingsprocedure niet voor is bedoeld. Bovendien geldt het volgende. Waarom deze volgorde van behandelen van vooringenomenheid getuigt, valt niet in te zien en verzoeker heeft dit ook niet duidelijk gemaakt. De rechter heeft er tijdens de wrakingszitting ook op gewezen dat het verzoek tot vervanging van de Gecertificeerde Instelling op de zitting van 18 december 2023 niet voor het eerst werd behandeld, maar dat het al eerder door de meervoudige kamer was behandeld. Dat blijkt ook uit het betreffende dossier: dat verzoek kwam op de zitting van 25 mei 2023 en in de beschikking van 6 juli 2023 al aan de orde en is aangehouden in verband met mediation. De wrakingskamer verwijst verder, voor wat de volgorde van behandelen op 18 december 2023 betreft, naar wat daarover hiervoor is overwogen.
3.9.
Ook uit de omstandigheid dat de rechter zes weken na de mondelinge behandeling uitspraak op het verzoek van verzoeker tot vervanging van de Gecertificeerde Instelling zou doen en dat nog steeds geen uitspraak op dat verzoek is gedaan, blijkt geen (schijn van) vooringenomenheid. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de uitspraak vanwege de feestdagen zes weken later zou volgen. Dat nog geen uitspraak is gedaan, hangt samen met het feit dat verzoeker de rechter heeft gewraakt. Een wraking schorst immers de behandeling van de zaak.
De wrakingsgronden e) en f)
3.10.
De wrakingsgronden onder e) en f) missen feitelijke grondslag en kunnen daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 december 2023 leidt de wrakingskamer niet af dat de rechter heeft gezegd dat de moeder de woning toegewezen zal krijgen of dat de rechter een insinuatie in die richting heeft gemaakt. Verder overweegt de rechter in zijn beslissing op het verzoek van de Gecertificeerde Instelling om de ondertoezichtstelling te verlengen weliswaar dat het van belang is dat het KSCD een onderzoek gaat verrichten en dat verzoeker en de moeder daaraan meewerken, maar dit is geen bindende beslissing. Hier leidt de wrakingskamer ook geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid uit af.
De wrakingsgrond onder g)
3.11.
Het proces-verbaal vormt een zakelijke weergave van wat tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023 door de aanwezigen is gezegd. In dat proces-verbaal staat dus niet letterlijk alles wat alle aanwezigen hebben gezegd. Dat bepaalde dingen die tijdens de mondelinge behandeling zijn gezegd – en die verzoeker blijkbaar van groot belang vindt – niet in het proces-verbaal staan opgenomen, geeft geen blijk van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid.
De wrakingsgrond onder h)
3.12.
De wrakingsgrond onder h), tot slot, mist ook feitelijke grondslag. Uit het proces-verbaal kan worden afgeleid dat de rechter verzoeker juist alle ruimte heeft gegeven om zijn standpunten toe te lichten en niet dat de rechter verzoeker de mond heeft gesnoerd. Dat de rechter tijdens de drie uur durende behandeling een keer heeft gezegd dat verzoeker op dat moment zijn mond moest houden, was kennelijk een punt van orde. De wrakingskamer kan hier in ieder geval geen (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid uit afleiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. E. Rabbie en mr. W.J.M. Diekman, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.