ECLI:NL:RBROT:2024:1467

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
10-99706-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering na vrijspraak

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 10-99706-14, waarbij het Openbaar Ministerie een vordering had ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat voordeel, tot een maximum van €469.166,00. De vordering was ingediend tegen de rechtspersoon [bedrijf01] B.V., die eerder op 24 november 2023 door het gerechtshof Den Haag was vrijgesproken van het feit waarop de vordering was gebaseerd. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. K. Broere, geconcludeerd tot haar niet-ontvankelijkheid in de vordering, een standpunt dat door de raadsman, mr. J.W. Soeteman, werd ondersteund. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de ontnemingsvordering, gezien de vrijspraak in de onderliggende strafzaak. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2009, waarin werd vastgesteld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat.

De rechtbank heeft in haar beslissing verklaard dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam, met mr. E. Rabbie als voorzitter, en mrs. M.C. Franken en T.M. Riemens als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.E. Kroon.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-99706-14
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de rechtspersoon:
[bedrijf01] B.V.,
gevestigd [vestigingsadres01] , [postcode01] te [vestigingsplaats01] ,
raadsman mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2024.

2.Voorafgaand vonnis

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 november 2023 is de rechtspersoon [bedrijf01] B.V. vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van €469.166,00.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere, heeft ter zitting geconcludeerd tot haar niet-ontvankelijkheid in de vordering.
De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie, gelet op de vrijspraak in de onderliggende strafzaak, in de vordering tot ontneming niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vervolging van de rechtspersoon heeft niet tot een veroordeling geleid en het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg (vgl. Hoge Raad 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. M.C. Franken en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2024.