[naam 2] (GZ-psycholoog), beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere.
Uit de rapportage van de gedragsdeskundigen komt onder meer het volgende naar voren:
Betrokkene heeft vanaf minstens eind januari 2023 een ernstige, langdurige en vergaande psychotische episode doorgemaakt, waarbij sprake was van paranoïde wanen, angst en cognitieve desorganisatie. Het gebruik van medicatie heeft het beeld opgeklaard maar er zijn nog steeds subtiele problemen in de realiteitstoetsing evenals informatieverwerkingsproblematiek. Of deze persisterende problemen een uiting zijn van restsymptomen bij een afnemende psychotische ontregeling, of blijvend zijn en passend zijn bij ofwel een chronische psychotische ontwikkeling, of pre-existent aan de psychose altijd al aanwezig waren (vanuit een mogelijke ontwikkelingsstoornis of eventuele persoonlijkheidsstoornis), kan nu niet bepaald worden.
Betrokkene heeft ziektebesef en in enige mate ook ziekte-inzicht. Hij is echter een ambitieuze man die neigt tot zelfoverschatting waarmee het risico van overvraging nog steeds aanwezig is.
De doorgemaakte psychose had, naast de aanwezigheid van paranoïde wanen en gedesorganiseerd gedrag ook een affectieve component. Er waren naar alle waarschijnlijkheid zowel manische als depressieve kenmerken en behandelaren in detentie hebben een bipolaire stoornis vastgesteld. De precieze diagnostiek van de psychose wordt uitgesteld waarbij een schizo-affectieve stoornis tot de mogelijke classificaties behoort. De precieze classificatie van de affectieve symptomen is vooral van belang voor keuzes in de medische behandeling van de symptomen en niet voor de doorwerking van de psychose in het tenlastegelegde.
De psychotische ontregeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en heeft het functioneren van betrokkene aangetast in die zin dat zijn denken paranoïde vertekend was en hij geen adequaat beeld had van de situatie en de context waarin hij zich bevond. Op cognitief vlak was het denken gedesorganiseerd, waardoor betrokkene niet in staat was om zijn situatie te begrijpen en problemen op te lossen. Affectief was hij ontregeld en was zijn beleving gekleurd door hevige angsten, maar ook euforie en grootheidsgevoelens.
De psychotische ontregeling bepaalde naar het inzicht van de onderzoekers, volledig het handelen van betrokkene en geadviseerd wordt om het ten laste gelegde geheel niet aan hem toe te rekenen.
Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies van de gedragsdeskundigen, die de rechtbank volgt en tot de hare maakt, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dat het bewezen verklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oplegging van enige maatregel?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of al dan niet nadere behandeling van de verdachte geïndiceerd is en of die behandeling in enig strafrechtelijk kader zou moeten plaatsvinden.
In het voormeld rapport wordt in dit verband overwogen dat het risico op gevaar zettend gedrag gekoppeld is aan de aanwezigheid van de psychose zodat het risico ook wordt bepaald door de uitvoering en succes van behandeling en de mate waarin stabiliteit wordt bereikt. Betrokkene is primair geen antisociale man en zal vanuit zijn persoonlijkheid en de manier waarop hij leeft niet geneigd zijn tot crimineel of anderszins grensoverschrijdend, agressief of impulsief gedrag. Het risico op recidive wordt vanuit zijn persoonlijkheid als zeer laag ingeschat. Door het beperkte ziekte-inzicht en de neiging tot zelfoverschatting bestaat het gevaar dat hij zichzelf zal overvragen, hetgeen een psychotische decompensatie met een toename van risico voorstelbaar maakt. Een behandeling gericht op het bereiken en behouden van psychische stabiliteit en het vermijden van psychotische ontregeling, door middel van passende farmacotherapie, aanvullende diagnostiek en psycho-educatie, is aangewezen. Een en ander zal dienen plaats te vinden met een klinische start omdat betrokkene in eerste instantie externe structuur nodig heeft en geleidelijk en zorgvuldig geresocialiseerd zal moeten worden. Geadviseerd wordt betrokkene met een zorgmachtiging te laten behandelen.
Zorgmachtiging?
Uit door de officier van justitie verstrekte informatie blijkt dat er naar aanleiding van het PBC-rapport een zorgmachtigingsprocedure is gestart. In dat kader is als geneesheer-directeur benoemd [naam 3], verbonden aan Antes GGZ. In de hieromtrent door een onafhankelijke psychiater opgestelde medische verklaring is te lezen dat betrokkene in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorgverlening. Ook is te lezen dat hij zich niet verzet tegen enige zorgverlening en dat geconcludeerd moet worden dat betrokkene zodoende niet voldoet aan de wettelijke criteria voor het opleggen van een zorgmachtiging.
TBS met voorwaarden?
De officier van justitie heeft vervolgens de reclassering verzocht een maatregelrapport (TBS met voorwaarden) op te stellen. In het rapport van 9 februari 2024 heeft de reclassering positief geadviseerd over de TBS met voorwaarden en een aantal voorwaarden geformuleerd. Het rapport is ter terechtzitting nader toegelicht. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar dit rapport gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37a en 38 van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter een last geven dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met voorwaarden, als het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de nader genoemde misdrijven, als bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond én indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de inhoud van de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens het plegen van misdrijven.
De rechtbank stelt in verband met het gevaarscriterium vast dat de gedragsdeskundigen (NIFP PBC) het recidiverisico vanuit de persoonlijkheid van de verdachte als zeer laag hebben ingeschat (met een voorstelbare toename bij psychotische decompensatie). Recidive bij een psychotische decompensatie zou evenwel een langere aanloop hebben omdat verdachte weliswaar zijn problematiek onderschat maar pro-sociaal is, bereid is medicatie in te nemen en open staat voor behandeling en begeleiding.
De reclassering heeft erop gewezen dat sprake is van disfunctioneren op meerdere leefgebieden; de verdachte heeft geen vaste woon-of verblijfplaats, schulden, geen inkomen en geen dagbesteding. Naar mening van de reclassering kan het onderschatten van die problematiek en overschatting van eigen mogelijkheden er toe leiden dat spanningen zodanig toenemen dat het risico op een psychotische ontregeling toeneemt en daarmee het risico op recidive. De reclassering signaleert dat de verdachte een eigen visie op zaken heeft, waardoor niet valt uit te sluiten dat hij het gebruik van medicatie zal staken wanneer hij dat niet meer nodig vindt.
De rechtbank oordeelt dat met het voorgaande echter geen sprake is van een situatie waarin de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden bepaaldelijk eist. Daarvoor is de kans op het intreden van dergelijk gevaar voor personen of goederen te theoretisch van aard. Daarbij betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de geraadpleegde deskundigen van het PBC hebben overwogen dat in geval van een psychotische decompensatie sprake zal zijn een langere aanloop waardoor tijdig kan worden ingegrepen en de kans op recidive zodoende als zeer laag wordt ingeschat.
Uiteraard kan nooit volledige zekerheid worden gegarandeerd. Echter, zou de rechtbank de gevorderde maatregel opleggen dan zou dat leiden tot inflatie van het toepassingsbereik van de maatregel en zou dat geen recht doen aan de strenge eisen voor deze maatregel die de wetgever voor ogen heeft gehad. De rechtbank stelt ten slotte vast dat bewezen is verklaard de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, waarbij het slachtoffer niet fysiek gewond is geraakt en dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank eist onder deze omstandigheden de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel niet.
Dilemma
Mede naar aanleiding van het rapport van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft. Nu het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend en hij wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan in die benodigde behandeling evenwel niet in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf worden voorzien.
Behandeling kan om de hiervoor genoemde redenen evenmin plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging.
Met het wegvallen van de maatregel op grond van artikel 37 Sr (oud) en de invoering van artikel 2.3 Wfz, is sprake van een gat in de keuzemogelijkheden van de rechter bij de afdoening van (ernstige) delicten die niet aan een verdachte kunnen worden toegerekend.
Deze omstandigheid maakt echter niet dat de rechtbank de voorwaarden voor het opleggen van TBS met voorwaarden zal oprekken, opdat een verdachte de behandeling en begeleiding zoals geïndiceerd kan krijgen. De rechtbank volstaat met de conclusie dat het huidige wettelijk instrumentarium niet voldoet om een adequate oplossing te vinden in het type situatie als in deze zaak.