ECLI:NL:RBROT:2024:1462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
10/052928-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling van een motoragent met een personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van een motoragent. De verdachte, geboren op [geboortedatum01] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. T.S. Kessel. De officier van justitie, mr. N. Linnenbank, had gevorderd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan deze beschuldiging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 20 februari 2023 met zijn auto, een grijze Mercedes A-klasse, op de Rijksweg A15 in Rhoon, de motoragent met opzet zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte herhaaldelijk met hoge snelheid op de motoragent afreed, waardoor deze moest vluchten om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gepoogd om de motoragent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met zijn rijgedrag een aanmerkelijke kans op de dood van de agent had gecreëerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ten tijde van het delict leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig had, maar dat het huidige wettelijk instrumentarium niet voldeed om deze adequate zorg te bieden. De rechtbank gelastte de teruggave van de in beslag genomen auto aan de verdachte en kende een schadevergoeding van € 1.000,00 toe aan de benadeelde partij, de motoragent, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/052928-23
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ([geboorteland01]) op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het
[detentieadres01],
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van verdachte;
  • oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag respectievelijk poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft de verdediging betoogd dat er bij verdachte geen opzet was om de agent op een dergelijke wijze aan te rijden, dat hij daaraan zou komen te overlijden dan wel ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De verdediging heeft betoogd dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging nu ook daar het opzet toe ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
Verbalisant [nummer] (hierna: aangever) was op 20 februari 2023 als motoragent werkzaam toen hij een melding kreeg van een incident op de A15. Ter plaatse gekomen zag hij dat er een file was ontstaan en zag hij de auto, bestuurd door (naar later bleek) verdachte (grijze Mercedes A-klasse), voor een vrachtwagen staan. De Mercedes probeerde via de afrit Rhoon weg te rijden waarop aangever achter hem aanreed. Toen de Mercedes plotseling stopte kwam aangever met zijn motor links voor de Mercedes te staan.
De wielen van de Mercedes werden in de richting van aangever gedraaid en vervolgens hoorde en zag aangever dat de bestuurder van de Mercedes vol gas op hem af kwam rijden. Aangever zag zich genoodzaakt om zijn motor op het wegdek te laten vallen, weg te springen en vervolgens weg te rennen richting de vangrail in de middenberm. Verdachte remde op het laatste moment, zodat de Mercedes de motor niet raakte. Bij de vangrail zag aangever dat de Mercedes draaide en weer in volle vaart op hem af kwam rijden. Aangever is meerdere keren weggerend en heeft uiteindelijk dekking gezocht achter een personenauto.
Poging doodslag
De rechtbank stelt vast dat verdachte de aangever niet geraakt heeft, omdat hij (op het laatste moment) is geremd. Of de snelheid waarmee verdachte op de aangever herhaaldelijk afreed zodanig was dat verdachte met zijn rijgedrag een aanmerkelijk kans in het leven riep de aangever te doden, kan de rechtbank niet vaststellen. Daarom moet verdachte vrijgesproken worden van de poging tot doodslag op aangever.
Poging zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte een aantal keer met zijn auto vol gas in de richting van aangever is gereden, zodanig dat aangever moest vluchten om een botsing te voorkomen. Aangever was daarbij als motorrijder onbeschermd en derhalve kwetsbaar ten opzichte van de auto van verdachte. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever geraakt zou worden door de Mercedes en/of zodoende ten val komt waardoor die persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen Met zijn handelen heeft verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg aanvaard en op de koop toegenomen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd om verbalisant [nummer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
primair
hij op 20 februari 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
rijdend in een personenauto (merk: Mercedes) op de Rijksweg A15 ter hoogte van
hectometerpaal 53.8
verbalisant [nummer] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, met een door hem, verdachte,
bestuurde personenauto met aanmerkelijk
esnelheid
- op en/of in de richting van een politiemotor met daarop verbalisant is ingereden
waardoor verbalisant van zijn motor is afgesprongen en
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl die op dat moment klem stond
tussen een auto en vangrail, is ingereden en- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl verbalisant zich op de snelweg
bevond en meermalen probeerde te ontwijken, is ingereden en
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl die op dat moment achter een
personenauto stond, is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Over verdachte is op 13 december 2023 gerapporteerd door [naam 1] (psychiater) en
[naam 2] (GZ-psycholoog), beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere.
Uit de rapportage van de gedragsdeskundigen komt onder meer het volgende naar voren:
Betrokkene heeft vanaf minstens eind januari 2023 een ernstige, langdurige en vergaande psychotische episode doorgemaakt, waarbij sprake was van paranoïde wanen, angst en cognitieve desorganisatie. Het gebruik van medicatie heeft het beeld opgeklaard maar er zijn nog steeds subtiele problemen in de realiteitstoetsing evenals informatieverwerkingsproblematiek. Of deze persisterende problemen een uiting zijn van restsymptomen bij een afnemende psychotische ontregeling, of blijvend zijn en passend zijn bij ofwel een chronische psychotische ontwikkeling, of pre-existent aan de psychose altijd al aanwezig waren (vanuit een mogelijke ontwikkelingsstoornis of eventuele persoonlijkheidsstoornis), kan nu niet bepaald worden.
Betrokkene heeft ziektebesef en in enige mate ook ziekte-inzicht. Hij is echter een ambitieuze man die neigt tot zelfoverschatting waarmee het risico van overvraging nog steeds aanwezig is.
De doorgemaakte psychose had, naast de aanwezigheid van paranoïde wanen en gedesorganiseerd gedrag ook een affectieve component. Er waren naar alle waarschijnlijkheid zowel manische als depressieve kenmerken en behandelaren in detentie hebben een bipolaire stoornis vastgesteld. De precieze diagnostiek van de psychose wordt uitgesteld waarbij een schizo-affectieve stoornis tot de mogelijke classificaties behoort. De precieze classificatie van de affectieve symptomen is vooral van belang voor keuzes in de medische behandeling van de symptomen en niet voor de doorwerking van de psychose in het tenlastegelegde.
De psychotische ontregeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en heeft het functioneren van betrokkene aangetast in die zin dat zijn denken paranoïde vertekend was en hij geen adequaat beeld had van de situatie en de context waarin hij zich bevond. Op cognitief vlak was het denken gedesorganiseerd, waardoor betrokkene niet in staat was om zijn situatie te begrijpen en problemen op te lossen. Affectief was hij ontregeld en was zijn beleving gekleurd door hevige angsten, maar ook euforie en grootheidsgevoelens.
De psychotische ontregeling bepaalde naar het inzicht van de onderzoekers, volledig het handelen van betrokkene en geadviseerd wordt om het ten laste gelegde geheel niet aan hem toe te rekenen.
Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies van de gedragsdeskundigen, die de rechtbank volgt en tot de hare maakt, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dat het bewezen verklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oplegging van enige maatregel?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of al dan niet nadere behandeling van de verdachte geïndiceerd is en of die behandeling in enig strafrechtelijk kader zou moeten plaatsvinden.
In het voormeld rapport wordt in dit verband overwogen dat het risico op gevaar zettend gedrag gekoppeld is aan de aanwezigheid van de psychose zodat het risico ook wordt bepaald door de uitvoering en succes van behandeling en de mate waarin stabiliteit wordt bereikt. Betrokkene is primair geen antisociale man en zal vanuit zijn persoonlijkheid en de manier waarop hij leeft niet geneigd zijn tot crimineel of anderszins grensoverschrijdend, agressief of impulsief gedrag. Het risico op recidive wordt vanuit zijn persoonlijkheid als zeer laag ingeschat. Door het beperkte ziekte-inzicht en de neiging tot zelfoverschatting bestaat het gevaar dat hij zichzelf zal overvragen, hetgeen een psychotische decompensatie met een toename van risico voorstelbaar maakt. Een behandeling gericht op het bereiken en behouden van psychische stabiliteit en het vermijden van psychotische ontregeling, door middel van passende farmacotherapie, aanvullende diagnostiek en psycho-educatie, is aangewezen. Een en ander zal dienen plaats te vinden met een klinische start omdat betrokkene in eerste instantie externe structuur nodig heeft en geleidelijk en zorgvuldig geresocialiseerd zal moeten worden. Geadviseerd wordt betrokkene met een zorgmachtiging te laten behandelen.
Zorgmachtiging?
Uit door de officier van justitie verstrekte informatie blijkt dat er naar aanleiding van het PBC-rapport een zorgmachtigingsprocedure is gestart. In dat kader is als geneesheer-directeur benoemd [naam 3], verbonden aan Antes GGZ. In de hieromtrent door een onafhankelijke psychiater opgestelde medische verklaring is te lezen dat betrokkene in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorgverlening. Ook is te lezen dat hij zich niet verzet tegen enige zorgverlening en dat geconcludeerd moet worden dat betrokkene zodoende niet voldoet aan de wettelijke criteria voor het opleggen van een zorgmachtiging.
TBS met voorwaarden?
De officier van justitie heeft vervolgens de reclassering verzocht een maatregelrapport (TBS met voorwaarden) op te stellen. In het rapport van 9 februari 2024 heeft de reclassering positief geadviseerd over de TBS met voorwaarden en een aantal voorwaarden geformuleerd. Het rapport is ter terechtzitting nader toegelicht. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar dit rapport gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37a en 38 van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter een last geven dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met voorwaarden, als het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de nader genoemde misdrijven, als bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond én indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de inhoud van de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens het plegen van misdrijven.
De rechtbank stelt in verband met het gevaarscriterium vast dat de gedragsdeskundigen (NIFP PBC) het recidiverisico vanuit de persoonlijkheid van de verdachte als zeer laag hebben ingeschat (met een voorstelbare toename bij psychotische decompensatie). Recidive bij een psychotische decompensatie zou evenwel een langere aanloop hebben omdat verdachte weliswaar zijn problematiek onderschat maar pro-sociaal is, bereid is medicatie in te nemen en open staat voor behandeling en begeleiding.
De reclassering heeft erop gewezen dat sprake is van disfunctioneren op meerdere leefgebieden; de verdachte heeft geen vaste woon-of verblijfplaats, schulden, geen inkomen en geen dagbesteding. Naar mening van de reclassering kan het onderschatten van die problematiek en overschatting van eigen mogelijkheden er toe leiden dat spanningen zodanig toenemen dat het risico op een psychotische ontregeling toeneemt en daarmee het risico op recidive. De reclassering signaleert dat de verdachte een eigen visie op zaken heeft, waardoor niet valt uit te sluiten dat hij het gebruik van medicatie zal staken wanneer hij dat niet meer nodig vindt.
De rechtbank oordeelt dat met het voorgaande echter geen sprake is van een situatie waarin de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden bepaaldelijk eist. Daarvoor is de kans op het intreden van dergelijk gevaar voor personen of goederen te theoretisch van aard. Daarbij betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de geraadpleegde deskundigen van het PBC hebben overwogen dat in geval van een psychotische decompensatie sprake zal zijn een langere aanloop waardoor tijdig kan worden ingegrepen en de kans op recidive zodoende als zeer laag wordt ingeschat.
Uiteraard kan nooit volledige zekerheid worden gegarandeerd. Echter, zou de rechtbank de gevorderde maatregel opleggen dan zou dat leiden tot inflatie van het toepassingsbereik van de maatregel en zou dat geen recht doen aan de strenge eisen voor deze maatregel die de wetgever voor ogen heeft gehad. De rechtbank stelt ten slotte vast dat bewezen is verklaard de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, waarbij het slachtoffer niet fysiek gewond is geraakt en dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank eist onder deze omstandigheden de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel niet.
Dilemma
Mede naar aanleiding van het rapport van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft. Nu het bewezenverklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend en hij wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan in die benodigde behandeling evenwel niet in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf worden voorzien.
Behandeling kan om de hiervoor genoemde redenen evenmin plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging.
Met het wegvallen van de maatregel op grond van artikel 37 Sr (oud) en de invoering van artikel 2.3 Wfz, is sprake van een gat in de keuzemogelijkheden van de rechter bij de afdoening van (ernstige) delicten die niet aan een verdachte kunnen worden toegerekend.
Deze omstandigheid maakt echter niet dat de rechtbank de voorwaarden voor het opleggen van TBS met voorwaarden zal oprekken, opdat een verdachte de behandeling en begeleiding zoals geïndiceerd kan krijgen. De rechtbank volstaat met de conclusie dat het huidige wettelijk instrumentarium niet voldoet om een adequate oplossing te vinden in het type situatie als in deze zaak.

7.In beslag genomen voorwerpen

7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de personenauto, Mercedes-Benz A 140, kenteken [kenteken], goednummer [proces-verbaalnummer] terug te geven aan de verdachte.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3.
Beoordeling
Nu de rechtbank om de hiervoor genoemde redenen de verdachte niet strafbaar acht, verzet het belang van strafvordering zich niet (langer) tegen de teruggave van de in beslag genomen personenauto (Mercedes) en zal een last worden gegeven tot teruggave daarvan aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: verbalisant [nummer], ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door Politie Nederland, Eenheid Rotterdam, Team Geweld tegen Politieambtenaren. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de benadeelde partij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er door het incident geestelijk letsel is ontstaan.
8.3.
Beoordeling
De ontvankelijkheid van de vordering
Verdachte wordt veroordeeld vanwege een poging zware mishandeling van de benadeelde partij, en hij wordt vervolgens ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege het feit dat dit hem niet kan worden toegerekend. Daarnaast wordt hem geen straf, maatregel of straf zonder schuld opgelegd. Deze situatie leidt tot de vraag of de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 361 Sv bepaalt dat de benadeelde partij ontvankelijk is als aan verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of artikel 9a Sr wordt toegepast. Bij louter grammaticale uitleg van de wettelijke bepaling wordt aan deze vereisten niet voldaan.
Bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt een nieuw artikellid toegevoegd aan de regeling van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij. In de wetsgeschiedenis wordt over dat artikellid het volgende opgemerkt.
‘Dit artikellid voegt aan deze ontvankelijkheidsvoorwaarden nog twee toe. Deze ontvankelijkheidsvoorwaarden zijn algemeen, dat wil zeggen dat zij gelden voor alle benadeelde partijen, dus ongeacht of de voeging is gebaseerd op artikel 1.5.10, eerste lid, op artikel 1.5.10, tweede lid dan wel op artikel 1.5.12. Vergelijkbare ontvankelijkheidsvoorwaarden zijn thans opgenomen in artikel 361, tweede lid.
Dit lid bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien: (a) de verdachte wordt veroordeeld dan wel met toepassing van artikel 39 Wetboek van Strafrecht wordt ontslagen van rechtsvervolging en (b) de gevorderde schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit waarvan in de oproeping is vermeld dat de officier van justitie het op de terechtzitting ter sprake wenst te brengen en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden. De formulering van deze ontvankelijkheidseisen verschilt op beide onderdelen van die van artikel 361, tweede lid. Daar wordt onder a als eis geformuleerd dat aan de verdachte enige straf of maatregel is opgelegd dan wel artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast. Die formulering maakt het mogelijk om de verdachte die niet wordt veroordeeld, maar die op grond van artikel 39 Wetboek van Strafrecht wordt ontslagen van rechtsvervolging in het strafproces tot schadevergoeding te veroordelen, mits aan die verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd. Die laatste eis mist echter goede grond. Ontoerekeningsvatbaarheid vormt naar burgerlijk recht geen grond voor afwijzing van de vordering. Daarbij is niet van belang of aan de gedaagde in een eventueel strafproces een maatregel is of wordt opgelegd. Waarom de toewijzing van de vordering daarvan wel afhankelijk moet zijn als die vordering gevoegd wordt behandeld in het strafproces, valt niet goed in te zien.’
De rechtbank ziet in deze tekst reden te anticiperen op de nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 361 Sv. Zij merkt daarbij op dat deze verruiming van de ontvankelijkheid van benadeelde partijen niet omstreden is in de politiek, en dat het in de kern om een civiel onderdeel (onrechtmatige daad) in strafvordering gaat en dat dan een anticiperende interpretatie – zoals bij de invoering van het huidig BW – voor de hand ligt, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn niet te anticiperen. De rechtbank ziet in deze zaak geen zwaarwichtige redenen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de benadeelde partij ontvankelijk is de vordering en dat de rechtbank deze dan ook inhoudelijk zal beoordelen.
Door de benadeelde partij wordt immateriële schade gevorderd, bestaande uit ander nadeel, welke schade dient te worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Ter onderbouwing van de vordering is onder meer gewezen op artikel 6:106 lid 1 onder a BW, welk artikel deze nadere regeling geeft.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een poging zware mishandeling. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten volgt dat verdachte met het oogmerk ingevolge artikel 6:106 lid 1 sub a BW heeft gehandeld: angst aan te jagen bij de benadeelde partij. De angst betreft dan andere nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Dit betekent dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor een schadevergoeding.
Namens de benadeelde partij is concreet en voldoende gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op het persoonlijk leven van de benadeelde partij en de wijze waarop hij nadien zijn functie heeft uitgeoefend. Gelet daarop wordt de vordering - naar maatstaven van billijkheid – toegewezen, voor een bedrag van € 1.000,00.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 februari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schademaatregel
De tekst van artikel 36f Sr lijkt het opleggen van de schademaatregel in deze zaak niet toe te staan, omdat de rechtbank geen straf of maatregel oplegt aan verdachte. De vereisten voor de schademaatregel corresponderen in die zin met die van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
Zou de rechtbank deze grammaticale interpretatie van artikel 36f Sr volgen dan zou de benadeelde partij zijn door de rechtbank toegewezen civiele schade zelf bij verdachte moeten verhalen. In dat geval lopen de ontvankelijkheidseisen van artikel 361 Sv en de eisen van artikel 36f uit elkaar. De strekking van de artikel 36f Sr is ‘de positie van het slachtoffer te versterken door herstel van de rechtmatige toestand’. Daarmee strookt dat ten aanzien van een in het strafproces toegewezen civiele vordering de schademaatregel moet kunnen worden opgelegd. De rechtbank ziet daarin aanleiding de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f Sr op te leggen.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is verklaard voor het bewezen strafbare feit waarvoor schade is toegewezen, zal de rechtbank de vervangende gijzeling vaststellen op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000.00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling) zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: personenauto, Mercedes-Benz A 140, kenteken [kenteken], goednummer [proces-verbaalnummer]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij verbalisant [nummer], te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van verbalisant [nummer] te betalen
€1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.000,00 niet mogelijk blijkt, geen gijzeling kan worden toegepast;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. M.A.E. Dekker en mr. R.T. Poort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 20 februari 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
rijdend in een personenauto (merk: Mercedes) op de Rijksweg A15 ter hoogte van
hectometerpaal 53.8
verbalisant [nummer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte,
bestuurde personenauto met volle vaart althans aanmerkelijk snelheid
- op en/of in de richting van een politiemotor met daarop verbalisant is ingereden
waardoor verbalisant van zijn motor is afgesprongen en/of
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl die op dat moment klem stond
tussen een auto en vangrail, is ingereden en/of
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl verbalisant zich op de snelweg
bevond en meermalen probeerde te ontwijken, is ingereden en/of
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl die op dat moment achter een
personenauto stond, is ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 20 februari 2023 te Rhoon, gemeente Albrandswaard
verbalisant [nummer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde
personenauto (merk: Mercedes) op die verbalisant [nummer] met volle vaart althans
aanmerkelijk snelheid
- op en/of in de richting van een politiemotor met daarop verbalisant in te rijden
waardoor verbalisant van zijn motor is afgesprongen en/of
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl die op dat moment klem stond
tussen een auto en vangrail, in te rijden en/of
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl verbalisant zich op de snelweg
bevond en meermalen probeerde te ontwijken, in te rijden en/of
- op en/of in de richting van verbalisant, terwijl die op dat moment achter een
personenauto stond, in te rijden;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)