ECLI:NL:RBROT:2024:1412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
10/278495-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 22 oktober 2023 in Rotterdam opzettelijk een hoeveelheid soft- en harddrugs aanwezig had. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Amghar. De officier van justitie, mr. N.G.H. Verschaeren, eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feit 1, het aanwezig hebben van MDMA, amfetamine en LSD, heeft bekend. Voor feit 2, het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, heeft de rechtbank het bewijs beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant voldoende bewijs had verzameld, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, die erkende dat hij wist dat het om wiet en hasjiesj ging. De rechtbank verklaarde beide feiten bewezen.

De rechtbank overwoog bij de strafoplegging dat de verdachte had bijgedragen aan de handel in drugs, wat ontwrichtend werkt voor de samenleving. Echter, de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange periode van dakloosheid en de druk waaronder hij handelde. De rechtbank besloot af te wijken van de gebruikelijke straffen en legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Tevens werden in beslag genomen voorwerpen, zoals een geldbedrag en een telefoon, aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/278495-23
Datum uitspraak: 12 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. I. Amghar, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Verkort weergegeven gaat het om het op 22 oktober 2023 opzettelijk aanwezig hebben van MDMA,
Amfetamine, LSD (feit 1), en hennep en hasjiesj (feit 2).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.G.H. Verschaeren vordert:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot
  • een gevangenisstraf van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaar,
  • een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
De verdachte bekent feit 1. De rechtbank verklaart dit bewezen, zonder nadere bespreking.
4.2.
Feit 2
4.2.1.
Beoordeling
De rechtbank volgt de verdediging in zoverre in haar verweer dat het bewijs dat een middel hennep of hasjiesj bevat, in het algemeen sneller overtuigt als het bewijs bestaat uit een onderzoek van een instituut als het NFI, of als er minstens sprake is van een indicatieve test. Als een verbalisant zijn vaststelling bijvoorbeeld alleen baseert op de geur van wiet die uit een tas komt, dan is er de mogelijkheid, zoals de verdediging bepleit, dat die geur alleen wordt veroorzaakt door een eerdere aanwezigheid van wiet in die tas.
In deze zaak baseert de verbalisant zijn vaststelling echter op meer dan alleen de geur, namelijk ook de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm. Bovendien heeft de verdachte tijdens de zitting in alle eerlijkheid desgevraagd verklaard dat hij wist dat het wiet betrof, en naar de rechtbank begrijpt ook dat het hasjiesj betrof. Op grond van de processen-verbaal van bevindingen ( [proces-verbaalnummer01] en [proces-verbaalnummer02] ), en de verklaring van de verdachte tijdens de zitting verklaart de rechtbank feit 2 bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
FEIT 1:
  • hij, op 22 oktober 2023, te Rotterdam,
  • opzettelijk aanwezig heeft gehad
1. 1546 en 156 gram MDMA, en
2. 81 gram amfetamine, en
3. 3,1 gram LSD,
 zijnde MDMA en amfetamine en LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
FEIT 2:
  • hij, op 22 oktober 2023, te Rotterdam,
  • opzettelijk aanwezig heeft gehad
1. 1403 en 140 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), en
2. 108 en 5700 en 272,4 gram hennep,
 zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte door het bewaren van hard- en softdrugs voor anderen, heeft bijgedragen aan de handel in drugs. Het is algemeen bekend dat drugs ontwrichtend werken in levens van veel mensen en daarmee ontwrichtend zijn voor de samenleving. Ook is veel criminaliteit verbonden aan drugs. De straf is er deels om die schade te compenseren en de verdachte hierop af te rekenen.
Net als de officier van justitie plaatst de rechtbank daar nog wel de kanttekening bij dat de verdachte onder druk is gezet om de strafbare feiten te plegen.
Daarnaast is bij het bepalen van de straf belangrijk om te bereiken dat de verdachte dergelijke feiten niet opnieuw zal begaan. Net als de Reclassering denkt de rechtbank dat de kans klein is dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit als deze zal plegen. Volgens het rapport van de Reclassering van 26 januari 2024 was de verdachte in eerste instantie te naïef en heeft hij vervolgens naar zijn mogelijkheden geprobeerd om de aanwezigheid van drugs te beëindigen. De verdachte zag dus zelf al in dat hij niet goed bezig was en heeft geprobeerd dit recht te zetten. Daarnaast is het belangrijk voor de verdachte om zijn woning te behouden en daarmee een reden om geen strafbare feiten meer te plegen. Door de strafbare feiten van deze zaak was de verdachte bijna zijn woning kwijtgeraakt, terwijl de verdachte juist voor het eerst een eigen woning had sinds (totaal) 30 jaar dakloosheid.
Een andere belangrijke motivatie voor de verdachte om nieuwe strafbare feiten te voorkomen, is zijn hond. Als de verdachte de gevangenis in moet, zal hij zijn hond kwijtraken. Zijn hond is alles voor de verdachte.
Het feit dat de verdachte in 20 jaar dakloosheid in Nederland geen enkele keer strafrechtelijk is veroordeeld, onderbouwt ook dat de kans klein is dat de verdachte opnieuw een vergelijkbaar strafbaar feit zal begaan.
Om voormelde redenen wijkt de rechtbank, net als de officier van justitie, af van straffen in vergelijkbare zaken. Voor de specifieke omstandigheden van deze zaak vindt de rechtbank de hierna te vermelden straf passend, ook om anderen in vergelijkbare omstandigheden ervan te weerhouden om deze strafbare feiten te plegen.

8.In beslag genomen voorwerpen

Zoals de verdediging en de officier van justitie hebben bepleit moeten worden teruggegeven aan de verdachte het/de in beslag genomen
geldbedrag van € 230,- en
Samsung telefoon.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor beschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een
gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen,
waarvan een gedeelte, groot
140 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
een
taakstraf voor de duur van 200 uren,
waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
waarbij de rechtbank beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
gelast dat de voorwerpen zoals hiervoor vermeld onder 8 worden teruggegeven aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mr. J.J. Klomp en mr. drs. K.Th. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 22 oktober 2023, te Rotterdam,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1546 en/of 156 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 81 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, en/of
- ongeveer 3,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
LSD,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 22 oktober 2023, te Rotterdam,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1403 en/of 140 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere
substanties waren toegevoegd en/of
ongeveer 108 en/of 5700 en/of 272,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.