ECLI:NL:RBROT:2024:1407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
10/157560-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor handel in wapens en veroordeling voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van handel in wapens en voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van wapenhandel, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de handel in wapens. De rechtbank oordeelde dat de berichten die aan de verdachte waren toegeschreven niet voldoende bewijs boden voor deze beschuldiging, aangezien er geen reacties van een tegenpartij waren en er geen ondersteunende afbeeldingen of afspraken waren over de overdracht van wapens.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan het voorbereiden van de handel in verdovende middelen, met name cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een faciliterende en organiserende rol had gespeeld in de voorbereidingshandelingen, zoals het onderhouden van contacten via Sky ECC en het verstrekken van informatie over de invoer en verkoop van cocaïne. De verdachte had ook een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad, wat de ernst van de feiten onderstreepte.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 15 maanden onvoorwaardelijk en 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij binnenkort vader zou worden en dat hij een eigen bedrijf had. De rechtbank benadrukte dat de straf moest dienen als een waarschuwing voor anderen en dat de verdachte de kans kreeg om zijn leven te beteren tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/157560-23
Datum uitspraak: 12 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsman mr. F.M.H. van Mullekom, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (voor de periode van 17 juni 2020 tot en met 3 november 2020, 2 (voor de periode van 10 juni 2020 tot en met 10 november 2020) en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het onderzoek ARGUS richt zich op de criminele samenwerkingsverbanden van de NN-gebruikers van Sky ECC. Het onderzoek heeft onder meer tot doel om aan de hand van de inhoudelijke data de criminele samenwerkingsverbanden die gebruik maakten van cryptotelefoons van Sky ECC in beeld te brengen en te analyseren door het identificeren van de gebruikers van Sky-accounts die deel uitmaken van die criminele samenwerkingsverbanden.
Uit onderzoek naar de ontsleutelde communicatie van de gebruiker van SkyECC-ID [SkyECC-ID01] , komt naar voren dat deze gebruiker berichten zou hebben gestuurd met betrekking tot wapens en verdovende middelen. Het onderzoeksteam van de politie vermoedt dat de verdachte als gebruiker van SkyECC-ID [SkyECC-ID01] kan worden geïdentificeerd.
4.2.
Vrijspraak feit 1
4.2.1.Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie is het voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte de gebruiker is van Sky-ID [SkyECC-ID01] . Gezien de aard en de inhoud van de chatberichten die zijn verstuurd door [SkyECC-ID01] kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.2.
Beoordeling
Los van de vraag of kan worden vastgesteld of de verdachte al dan niet als gebruiker van SkyECC-ID [SkyECC-ID01] kan worden geïdentificeerd (deze vraag komt hierna, onder 4.3.2. aan de orde) overweegt de rechtbank dat in eerste instantie uit de berichten naar voren lijkt te komen dat de gebruiker van Sky-ID [SkyECC-ID01] zich bezig heeft gehouden met de handel in wapens. Indien de berichten echter nauwkeurig worden bekeken, merkt de rechtbank op dat slechts sprake is van éénrichtingsverkeer: het zijn allen berichten die door deze gebruiker zijn gestuurd, terwijl een reactie van een tegenpartij ontbreekt.
Voorts bevatten de berichten geen afbeeldingen, zoals foto’s van de wapens, die de inhoud van de gesprekken ondersteunen. Ook bevatten de berichten geen afspraken voor de overdracht van wapens.
De rechtbank is van oordeel dat uit de berichten niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte, ook indien die als de gebruiker van SkyECC-ID [SkyECC-ID01] zou kunnen worden geïdentificeerd, zich bezig heeft gehouden met de handel in wapens en zal de verdachte om die reden vrijspreken.
4.2.3.Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.Standpunt verdediging
Primair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is van Sky-ID [SkyECC-ID01] . De raadsman heeft daarnaast een voorwaardelijk verzoek ingediend om, indien gebruik wordt gemaakt van het proces-verbaal van identificatie, de heer [naam01] als getuige te horen. Subsidiair moet de verdachte vrijgesproken worden van het tweede en derde gedachtestreepje, omdat uit geen van de berichten kan worden afgeleid dat de handelingen onder deze gedachtestreepjes daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Zo de verdachte al heeft deelgenomen aan deze communicatie, dan is er hooguit sprake geweest van grootspraak, stoerdoenerij, maar zijn er nimmer concrete handelingen verricht.
4.3.2.
Beoordeling
Identificatie Sky-ID [SkyECC-ID01]
Uit het dossier volgt dat de gebruiker van het Sky-ID [SkyECC-ID01] (hierna: het Sky-ID) gebruikmaakte van het IMEI-nummer [nummer01] . Uit chatgesprekken van het Sky-ID volgt dat meerdere keren de naam Omar is genoemd. Omar is de derde naam van de verdachte en ter zitting heeft de verdachte verklaard dat Omar zijn roepnaam is en dat hij door iedereen zo wordt genoemd. Verder blijkt uit de APN-gegevens die gekoppeld zijn aan het eerdergenoemde IMEI-nummer dat de meest gebruikte Cell-ID (77 keer) de locatie [adres02] was. Dit Cell-ID is gelegen op 671 meter van het toenmalige adres van de verdachte. Bovendien heeft de gebruiker van het Sky-ID op 6 mei 2020 een gesprek. In dit gesprek heeft de gebruiker aangegeven dat hij een nieuwe auto heeft die hij op naam van “broertje” heeft gezet. Daarbij stuurt hij een foto van de auto waarop ook het kenteken zichtbaar is. Uit het register Rijksdienst voor het Wegverkeer is gebleken dat die auto op naam staat van [naam01] . Uit de Basisregistratie Personen is gebleken dat deze persoon maar één geregistreerde broer heeft, namelijk de verdachte. Ter terechtzitting heeft de verdachte ook verklaard dat het gaat om de auto van zijn broer en dat er in het gezin geen andere broers zijn.
De verdachte heeft ontkend de gebruiker van het Sky-ID te zijn geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat, wanneer alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien, met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het Sky-ID en dat alle zich in het dossier bevindende berichten afkomstig van dit ID aan de verdachte kunnen worden toegeschreven.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman wenst de getuige [getuige01] vragen te stellen over de aankoop van de auto, namelijk wie de auto heeft gekocht en op welke naam de auto staat. De rechtbank ziet geen aanleiding om het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het horen van de getuige te honoreren. De noodzaak voor het horen van de getuige is niet gebleken.
Voorbereidingshandelingen
Eerste gedachtestreepje
De rechtbank leidt uit de berichten in de verschillende chats in de periode van 10 juni 2020 tot en met 10 november 2020 af dat de verdachte met meerdere mededaders contact heeft onderhouden via Sky ECC over het invoeren, uithalen, verstrekken en vervoeren van cocaïne. De verdachte heeft hierbij een faciliterende en organiserende rol gehad. Zo heeft de verdachte een foto gestuurd met daarop meerdere grondstoffen voor het maken van verdovende middelen en een foto met daarop meerdere zakjes met onmiskenbaar verdovende middelen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van door de verdachte verrichte voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Tweede en derde gedachtestreepje
Namens de verdachte is aangevoerd dat geen sprake kan zijn van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, omdat uit de chatberichten enkel een intentie afgeleid kan worden en niet blijkt dat er ook daadwerkelijk handelingen hebben plaatsgevonden. Gelet op de inhoud van de chatberichten en de context waarin deze zijn gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat er niet slechts sprake was van een intentie. Uit meerdere berichten valt af leiden dat de verdachte ook daadwerkelijk voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Zo stuurt de verdachte op 13 september 2020 een bericht waaruit volgt dat zij dan € 14.000,- winst hebben en dat zij dan nog eens de helft van hun investering terug hebben. Op 16 oktober 2020 stuurt de verdachte dat zij moeten weten hoeveel zij per stukje kwijt zijn, omdat zij dan weten wat de investering is bij 100. Tevens wordt in een chatgesprek waaraan de verdachte deelneemt gesproken over het benaderen van een B.V. die met hout werkt en die mee wil werken.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en het bovengenoemde, is de rechtbank dan ook van oordeel dat er niet slechts sprake was van een intentie, maar dat ook wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in verdovende middelen, zoals ten laste gelegd onder het tweede en derde gedachtestreepje.
4.3.3.
Conclusie
De rechtbank vindt het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en de bekentenis vindt steun in de andere bewijsmiddelen. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2
hij
inde periode van 10 juni 2020 tot en met 10 november 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland, en België,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bereiden, , verkopen, afleveren,
verstrekken en vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en cocaïne , in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- vervoermiddelen, stoffen, gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- met meer mededaders via Sky ECC Chats contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en/ afspraken gemaakt over
* het invoeren en afleveren en uithalen en verstrekken en vervoeren en verkopen van cocaïne, en
* het huren van een loods en woningen en het kopen van grondstoffen en regelen van zogenaamde “koks” voor de productie van verdovende middelen, en
- geld te investeren, e
n
- een bedrijf te benaderen dat als dekmantel voor de invoer van cocaïne kan worden
gebruikt;
3
hij op 24 oktober 2023 te [plaats01]
in de woning aan de [adres01]
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 152,1 gram cocaïne, en
- 121,4 gram GHB, en
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en
- 4,1 gram MDMA,
zijnde cocaïne en GHB en amfetamine en MDMA, (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 2
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is betrokken geweest bij verschillende voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen. Op basis van de tussen de verdachte en zijn mededaders gevoerde chats gaat de rechtbank ervan uit dat deze voorbereidingshandelingen gericht waren op de invoer, vervoer en uithaal van cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden van amfetamine.
Verder heeft de verdachte een grote hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat (hard)drugs schadelijk zijn en daarmee een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit waarmee de maatschappij te maken heeft, direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk alleen oog gehad voor zichzelf en zich laten leiden door zijn eigen financiële gewin, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de nadelige gevolgen van de mogelijk daarmee gepaard gaande criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel blijkt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en hiermee zal de rechtbank dan ook rekening houden bij de strafoplegging.
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij sinds zijn aanhouding een onstabiel leven heeft. Door zijn aanhouding is hij zijn huis kwijtgeraakt. Verder heeft hij verklaard dat hij binnenkort voor het eerst vader wordt en een eigen bedrijf heeft.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een dergelijke straf wordt ook in vergelijkbare zaken gegeven. De rechtbank kiest er in deze zaak desalniettemin voor om niet alléén een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar zal een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
De duur van de op te leggen straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie geëist, maar daarbij weegt zwaar dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de wapenhandel.
De rechtbank legt een gevangenisstraf op met een totale duur van 20 maanden. Daarvan
worden 15 maanden onvoorwaardelijk en 5 maanden voorwaardelijk opgelegd. Dit doet
recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van de feiten niet kan en mag
ontbreken in de straf. Ook doet het recht aan het element van preventie. Voor anderen moet ook duidelijk zijn dat dit niet de manier is om geld te verdienen of het aflossen van eventuele schulden en dat hoge straffen volgen als zij net als de verdachte verkeerde keuzes maken. Dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk is, biedt de verdachte de kans om het anders te gaan doen. Daarbij wordt hij geholpen door de algemene voorwaarde. Als hij weer in de fout gaat en een strafbare feit pleegt kan het voorwaardelijke strafdeel, 5 maanden gevangenisstraf, alsnog ten uitvoer worden gelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 5 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mr. J.J. Klomp en mr. drs. K.Th. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 mei 2020 tot en
met 3 november 2020 te Rotterdam en/of elders in Nederland, meermalen, althans
éénmaal,heeft gehandeld in strijd met de artikelen 9, eerste lid , en/of 31, eerste lid,
van de Wet wapens en munitie,
immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders (telkens) één
of meer wapens en/of essentiële onderdelen daarvan en/of munitie van
categorie II en/of categorie III, overgedragen en zonder erkenning
verhandeld;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2020 tot en met 28 januari 2021 te
Rotterdam, althans in Nederland, en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van amfetamine en/of cocaïne en/of ketamine, in elk geval een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- met één of meer mededader(s) via Sky ECC Chats contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over
* het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of verkopen van cocaïne, en/of
* het huren van een loods en/of (een) woning(en) en/of het kopen van grondstoffen en/of regelen van zogenaamde “koks” voor de productie van verdovende middelen, en/of
- geld beschikbaar te stellen en/of te investeren, e/of
- een bedrijf te benaderen dat als dekmantel voor de invoer van cocaïne kan worden
gebruikt;
3
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te [plaats01]
(in de woning aan de [adres01] )
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 152,1 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 121,4 gram GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, en/of
- ongeveer 942,8 gram Amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
- ongeveer 4,1 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of GHB en/of amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.