ECLI:NL:RBROT:2024:1396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
ROT 24/946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit op bezwaar kinderopvangtoeslag en verbeurde dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [plaats], bezwaar ingediend tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat op 10 juli 2023 is genomen. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat er geen besluit op haar bezwaar is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen beslissing op het bezwaar gekomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden en is hij veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiseres ter hoogte van € 437,50. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 maart 2024 en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/946
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.F. Cheung,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 10 juli 2023 met kenmerk [kenmerk] .
Eiseres heeft beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit op bezwaar.
Verweerder heeft op 29 januari 2024 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft daarover een beschikking gegeven, waartegen eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend.
Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft geen dwangsombeschikking afgegeven. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op bezwaar bekendmaken. Omdat van deze termijn op de datum van deze uitspraak vijf weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zeven weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen zeven weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 maart 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.