ECLI:NL:RBROT:2024:13807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/10/527566 / FA RK 17-4284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake ouderlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarige met loyaliteitsconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2024 een eindbeschikking gedaan in een procedure over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2013. De zaak is ingeleid door de vrouw in 2017, met als doel het herstellen van contact met haar dochter. Ondanks de inzet van hulpverlening is er geen contact tot stand gekomen, en de rechtbank concludeert dat de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het forceren van contact niet in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek om een omgangsregeling afgewezen. Ook het verzoek van de vrouw om hersteld te worden in het gezag is afgewezen, omdat de communicatie tussen de ouders onvoldoende is en de minderjarige momenteel geen contact met de vrouw wenst. De rechtbank hoopt dat door de druk weg te nemen, de minderjarige in de toekomst zelf ruimte voelt om contact met haar moeder te herstellen. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de man de vrouw op de hoogte houdt van de ontwikkelingen van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/527566 / FA RK 17-4284
Beschikking van 23 december 2024 over het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en de informatieregeling
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.J. van Smaalen te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 9 november 2023;
  • het bericht met bijlage van de vrouw van 30 augustus 2024;
  • het bericht van de man van 30 augustus 2024.
1.2.
De verdere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 november 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door mr. N. Meijer, waarnemend advocaat;
  • mw. [persoon A] , de moeder van de man;
  • de GI, vertegenwoordigd door dhr. [persoon B] en mw. [persoon C] ;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon D] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft op 21 november 2024 met de kinderrechter gesproken.

2.De verdere vaststaande feiten

2.1.
De minderjarige is bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2023 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 7 februari 2024.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2024 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI tot 22 juli 2024.
2.3.
Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 augustus 2024 is de voornoemde beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2024 vernietigd waar het – voor zover in deze zaak van belang – gaat om de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden. Het hof heeft bepaald dat de ondertoezichtstelling alsnog wordt toegewezen voor de duur van een jaar, dus tot 22 januari 2025.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Wat er tot nu toe is gebeurd
3.1.1.
Deze juridische procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de vrouw van 24 mei 2017. Sindsdien is er veel (hulpverlening) ingezet om ervoor te zorgen dat het contact tussen de vrouw en de minderjarige wordt hersteld. Na onderzoek door de raad is de minderjarige gedurende meerdere periodes onder toezicht gesteld. Met onder meer hulpverlening van Enver, Youz en het MCKinderplein heeft ook de GI ingezet op contactherstel, maar dit is tot op heden niet gelukt. Op dit moment is er nog altijd geen contact tussen de vrouw en de minderjarige.
3.1.2.
Bij beschikking van 9 november 2023 is de behandeling van de zaak over de verzoeken van de vrouw over het gezamenlijk gezag over de minderjarige, het vaststellen van een zorg- dan wel omgangsregeling (hierna: omgangsregeling) en het vaststellen van een definitieve informatieregeling aangehouden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling.
3.2.
Standpunten van partijen
3.2.1.
De vrouw handhaaft haar verzoeken over herstel in het ouderlijk gezag, de omgangsregeling en de informatieregeling. Het uitgangspunt is dat er contact hoort te zijn tussen een kind en haar beide ouders, ook in het belang van de eigen ontwikkeling van een kind, aldus de vrouw. Volgens de vrouw heeft alle inzet rondom de ondertoezichtstelling en de hulpverlening niets opgeleverd en wordt zij nergens bij betrokken. Herstel van de vrouw in het ouderlijk gezag is daarom nodig om haar in gelijke positie tot de man te brengen. Er zijn geen indicaties dat de vrouw de uitoefening van het gezag zal belemmeren. De vrouw heeft verder tijdens de mondelinge behandeling aan de rechtbank voorgesteld om partijen te verwijzen naar Mereo om daar, met een gezinsopname, systeemtherapie te volgen en van daaruit een omgangsregeling op te bouwen. Tot slot verzoekt de vrouw een bijzondere curator te benoemen om te bepalen wat in het belang van de minderjarige is.
De vrouw benadrukt tijdens de mondelinge behandeling dat zij de minderjarige niet wil dwingen om contact met haar te hebben, maar tegelijkertijd volhardt de vrouw in haar standpunt. De vrouw wil als moeder koste wat kost blijven vechten om – ook voor later – de minderjarige te kunnen laten zien dat zij niet heeft opgegeven.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer tegen het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling. Het is niet in het belang van de minderjarige om haar te dwingen contact te hebben met de vrouw. Volgens de man vertoonde de minderjarige erg veel weerstand in periodes dat er hulpverlening betrokken was en ging dat zo ver dat zij zelfs suïcidale neigingen heeft gehad. Daarnaast acht de man gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige omdat zij daardoor klem komt te zitten tussen partijen. Partijen zijn niet in staat met elkaar te communiceren en overleggen. De man is bereid door te gaan met de uitvoering van de informatieregeling zoals deze eerder is bepaald.
3.2.3.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het niet is gelukt het contact tussen de vrouw en de minderjarige te herstellen. De minderjarige voelt zich belemmerd door de hele situatie en wil geen contact met de vrouw. Het is de GI ook niet gelukt om te achterhalen wat de oorzaak is van het negatieve beeld dat de minderjarige over de vrouw heeft. De GI ziet geen tegenwerking van de man en zijn moeder bij pogingen het contact te herstellen. Volgens de GI is de minderjarige de afgelopen tijd minder druk opgelegd omdat er geen hulpverleningstrajecten meer lopen. Dit lijkt de minderjarige ruimte te hebben geven om uit zichzelf kleine stapjes te zetten. Zo noemt de minderjarige de vrouw inmiddels niet meer bij haar voornaam, maar spreekt zij over ‘haar moeder’. Dit lijkt een kleine stap, maar bezien vanuit de minderjarige is dit een omslag, aldus de GI. De GI schat in dat het averechts werkt als de minderjarige gedwongen wordt tot contact met de vrouw. Volgens de GI kan het initiatief beter bij de minderjarige zelf worden gelegd.
3.2.4.
De raad ziet het uitblijven van contact tussen de vrouw en de minderjarige als ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. De raad betreurt het dat er in het kader van de ondertoezichtstelling niet nogmaals is gekeken naar wat de minderjarige nodig heeft om het contact op te starten. Mede gezien de jonge leeftijd van de minderjarige is de raad van mening dat zij de gevolgen op de langere termijn van het niet hebben van contact, niet goed kan overzien. De raad pleit er daarom voor alsnog in te zetten op onbelast contact in kleine vorm, bijvoorbeeld door simpelweg een kop thee te gaan drinken met elkaar, waarbij ook de man of de GI aanwezig is. De raad adviseert om de vrouw pas te belasten met het gezamenlijk gezag wanneer er contact met de minderjarige komt, zodat de vrouw meer zicht krijgt op de minderjarige en het contact met de man kan verbeteren, voordat zij samen beslissingen kunnen nemen in het belang van de minderjarige.
3.2.5.
De rechtbank heeft ook met de minderjarige gesproken. Zij heeft in duidelijke bewoordingen aangegeven dat zij wil dat de juridische procedures en hulpverlening rondom haar stoppen. De minderjarige heeft het gevoel dat niemand naar haar luistert en dat niemand haar serieus neemt. Zij wil graag dat iedereen in haar omgeving stopt met haar een richting in te trekken die zij zelf niet wil. De minderjarige wil zich graag richten op school en haar toekomst, iets wat haar nu niet lukt. Op dit moment staat de minderjarige niet open voor contact met de vrouw.
3.3.
Definitieve informatieregeling
3.3.1.
Bij beschikking van 19 april 2021 is door de rechtbank een voorlopige informatieregeling bepaald, in die zin dat de man aan de vrouw eenmaal per maand een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarige, alsmede een afschrift van de schoolrapporten doet toekomen en haar tevens schriftelijk op de hoogte stelt over het vermogen van de minderjarige en belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarige.
3.3.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat zij de informatieregeling voortzetten en hebben daarbij aanvullende afspraken gemaakt. De man zal met ingang van 22 december 2024 een keer in de twee maanden de vrouw per e-mail informeren over de minderjarige. De man betrekt de minderjarige zoveel mogelijk bij het opstellen van de informatiemails. De vrouw heeft de ruimte om op de e-mails van de man te reageren en vragen te stellen, waarop de man zal antwoorden. Op deze manier kan de informatieregeling ook een eventuele laagdrempelige stap zijn in herstel van het contact tussen de vrouw en de minderjarige. De rechtbank zal deze afspraak opnemen in de beschikking.
3.4.
Omgangsregeling
3.4.1.
De vrouw verzoekt een omgangsregeling vast te stellen. In haar verzoek heeft de vrouw een voorstel met een opbouwregeling opgenomen.
3.4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind.
3.4.3.
Zoals onder 3.2.5 weergegeven heeft de rechtbank gesproken met de minderjarige en van de minderjarige zelf gehoord hoe zij aankijkt tegen het contact tussen haar en de vrouw. De rechtbank sluit niet uit dat, zoals de vrouw ook aanvoert, dit stellige standpunt van de minderjarige wellicht is ingegeven door een loyaliteitsconflict dat in de loop der jaren is gegroeid. Tot op heden lijkt de minderjarige echter geen enkele ruimte te voelen om de vrouw toe te laten in haar leven. Elke vorm van hulpverlening en druk van buitenaf heeft een averechts effect, zo blijkt uit de stukken – waaronder het eindverslag van Enver van 22 december 2022 –, uit de toelichting van de GI tijdens de mondelinge behandeling en uit de woorden van de minderjarige zelf.
3.4.4.
De rechtbank acht het op dit moment niet in het belang van de minderjarige om contact met de vrouw te forceren. Hoewel de rechtbank de wens van de moeder om contact te hebben invoelbaar vindt, zal de rechtbank dus geen omgangsregeling bepalen. De rechtbank is van oordeel dat het voor de minderjarige en haar ontwikkeling op dit moment beter is dat zij duidelijkheid krijgt over de positie van haar beide ouders en dat haar rust en ruimte wordt gegund.
De stelling van de raad dat de minderjarige de gevolgen van een dergelijke keuze niet kan overzien, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de weerstand die al geruime tijd bij de minderjarige leeft. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de afgelopen jaren is gebleken dat deze weerstand toeneemt in plaats van afneemt op het moment enige vorm van hulpverlening wordt ingezet. De hulpverlening schiet daarmee zijn doel voorbij.
De rechtbank hoopt met deze beslissing de druk bij de minderjarige weg te nemen, zodat de weerstand van de minderjarige kleiner wordt en zij zelf de ruimte kan voelen om de vrouw weer te willen gaan zien. De minderjarige heeft recent uit zichzelf een eerste stap gezet door de vrouw te benoemen als ‘haar moeder’. Deze stap lijkt het gevolg te zijn geweest van de ruimte die de minderjarige is gegeven en juist het ontbreken van druk van buitenaf. De rechtbank vindt dat een bemoedigend signaal.
3.4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het bepalen van een omgangsregeling zal afwijzen.
3.4.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om partijen te verwijzen naar Mereo voor systeemtherapie ook afwijzen, omdat een wettelijke grondslag voor een dergelijke verwijzing ontbreekt.
3.4.7.
De vrouw verzoekt subsidiair een bijzondere curator te benoemen. Gezien hetgeen onder 3.4.3 en 3.4.4 is overwogen, acht de rechtbank een dergelijke benoeming niet in het belang van de minderjarige noodzakelijk en zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
3.5.
Gezag
3.5.1.
Met betrekking tot het verzoek van de vrouw te worden hersteld in het gezag overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1:253o lid 1 BW kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.5.2.
De vrouw voert aan dat de omstandigheden na de beschikking van 26 februari 2014, waarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd, zijn gewijzigd. Na de psychische problematiek bij de vrouw die ten grondslag lag aan de beëindiging van het gezamenlijke gezag, is bij de vrouw sinds begin 2016 een stabiele situatie ontstaan, waardoor zij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de minderjarige weer kan en wil dragen. Deze stabiele situatie doet zich in 2024 nog altijd voor, aldus de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en gaat dus voorbij aan de stelling van de man dat hij niet weet in welke mentale staat de vrouw verkeert, zoals weergegeven in zijn verweerschrift van 29 juni 2017.
3.5.3.
De rechtbank zal beoordelen of er gronden aanwezig zijn om tot wijzing van het ouderlijk gezag over de minderjarige over te gaan. De rechtbank zal daarbij de gronden vermeld in artikel 1:251a lid 1 BW als richtsnoer gebruiken. Dat wil zeggen: een verzoek om gezamenlijk gezag zal niet worden toegewezen als gevreesd moet worden dat het kind een onaanvaardbaar risico loopt dat het klem of verloren zou raken tussen de ouders en er niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of als er gezien het belang van het kind geen noodzaak voor de gevraagde wijziging bestaat.
3.5.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.5.5.
De vrouw is zonder enige vorm van omgang niet goed op de hoogte van wat er speelt in het leven van de minderjarige. Daarnaast blijkt uit de stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de communicatie tussen partijen niet goed genoeg is om samen beslissingen te kunnen nemen in het belang van de minderjarige. De raad heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag pas toe te wijzen nadat het contact tussen de vrouw en de minderjarige eventueel is hersteld. De minderjarige zit momenteel zodanig klem tussen partijen dat er sprake is van een loyaliteitsconflict en zij wil geen enkel contact met de vrouw. De rechtbank verwacht daarin binnen afzienbare tijd geen verbetering. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
3.6.
Brief minderjarige
3.6.1.
De minderjarige heeft de kinderrechter gevraagd haar te laten weten wat de beslissing van de rechtbank is. De rechtbank heeft haar daarom een brief gestuurd met de volgende tekst:

Beste Thurayya,
Op 21 november 2024 hebben we met elkaar gesproken op de rechtbank over jou en je moeder. Ik vond dat een fijn gesprek. Je hebt mij toen gevraagd je zelf te vertellen wat mijn beslissing is. Daarom krijg je deze brief.
Op 22 november heb ik (onder andere) met allebei je ouders en met mevrouw [persoon C] gesproken. Je moeder heeft mij toen uitgelegd dat ze jou mist, dat ze er graag voor jou wil zijn en dat ze het belangrijk vindt dat jij niet alleen weet wie je vader is, maar ook wie je moeder is. Je moeder wil je niet dwingen om contact te hebben, maar ze wil ook niet dat jij denkt dat ze heeft opgegeven.
Mevrouw [persoon C] en je vader hebben mij allebei verteld dat het voor jou belangrijk is dat je nu rust krijgt en ruimte om je te richten op school. Dat heb jij ook tegen mij verteld. Je wil voorlopig geen contact met je moeder en je wil ook geen rechtszaken en hulpverlening meer daarover.
Ik ben het daarmee eens. Je hebt mij duidelijk hebt uitgelegd dat je het gevoel hebt dat er door iedereen aan je wordt getrokken, maar dat niemand naar jou luistert. Ik vind dat daar een einde aan moet komen. Ik heb daarom beslist dat er voorlopig geen contact tussen jou en je moeder hoeft te zijn en dat de rechtszaak daarover stopt.
Je ouders hebben wel afgesproken dat je vader elke twee maanden een e-mail naar je moeder stuurt. Je vader zal die e-mails samen met jou maken, zodat je dan misschien zelf ook wat over jezelf kan vertellen. Je moeder blijft dan op de hoogte hoe het met je gaat.
Ik hoop dat je dan ook ruimte voelt om haar over een tijdje wel weer op te zoeken.
Ik wens je veel succes met alles.
3.7.
Proceskosten
3.7.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vrouw tot gezamenlijk gezag af;
4.2.
wijst het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een omgangsregeling af;
4.3.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de informatieregeling hebben getroffen, te weten dat de man de vrouw met ingang van 22 december 2024 eenmaal per twee maanden per e-mail een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarige,
alsmede een afschrift van de schoolrapporten doet toekomen en haar tevens schriftelijk op
de hoogte stelt over het vermogen van de minderjarige en belangrijke ontwikkelingen met
betrekking tot de minderjarige. De man zal de minderjarige zoveel mogelijk betrekken bij het opstellen van de informatiemails en de vrouw mag op deze informatiemails reageren en vragen stellen, waarop de man zal antwoorden;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.C.M. van Gils, griffier, op 23 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.