ECLI:NL:RBROT:2024:13805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/10/665802 / FA RK 23-6855 en C/10/672509 / FA RK 24-522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 3 december 2024, wordt de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 22 juni 2020 te Hoeksche Waard, uitgesproken. De vrouw verzoekt de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt eveneens de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank wijst het verzoek tot echtscheiding toe, als op de wet gegrond. Daarnaast wordt de partneralimentatie vastgesteld op € 679,- per maand, te betalen door de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

De rechtbank behandelt ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een algehele gemeenschap van goederen inhouden. De rechtbank beslist dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de bestaande hypothecaire leningen kan overnemen, zodat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien de man hier niet in slaagt, moet de woning worden verkocht aan een derde. De rechtbank wijst ook de verzoeken van beide partijen over de over- en onderbedeling van inboedelgoederen af, omdat onvoldoende onderbouwing is gegeven.

De rechtbank concludeert dat de schulden aan Freo en Finqus gelijkelijk door beide partijen moeten worden gedragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding. Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/665802 / FA RK 23-6855 (echtscheiding) en C/10/672509 / FA RK 24-522 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 3 december 2024 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.F. van Arkel te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H.W. Verberkmoes te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 21 september 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 7 november 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 21 december 2023;
  • de berichten van de vrouw van 21 oktober 2024 (met bijlagen), tevens inhoudende een wijziging van haar verzoek en 30 oktober 2024 (met bijlage);
  • het bericht van de man van 30 oktober 2024 (met bijlage).
1.2.
Hoewel de laatste berichten van zowel de vrouw als de man buiten de toegestane termijn zijn ingediend, zal de rechtbank deze stukken toch toelaten. Het bericht van de vrouw betreft een eerder aangekondigde productie. Het bericht van de man betreft een reactie op het gewijzigde verzoek van de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen in de gelegenheid zijn geweest het laatst ingediende stuk van de andere partij te doorgronden. Dit betekent dat de goede procesorde is gewaarborgd en dat er geen aanleiding is om de stukken buiten beschouwing te laten. Bovendien heeft geen van partijen bezwaar tegen het toelaten van deze stukken.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 november 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Hoeksche Waard op 22 juni 2020.
2.2.
Partijen hebben allebei twee inmiddels meerderjarige kinderen uit een eerdere relatie.

3.De beoordeling

3.1.
Ingetrokken verzoek
3.1.1.
De man heeft zijn verzoek ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de inboedel daarvan ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.2.
Scheiding
3.2.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.2.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek eveneens de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.2.3.
De verzochte echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
3.3.
Huurrecht woning [adres 1]
3.3.1.
Partijen zijn het erover eens dat het huurrecht van de huidige woning van de vrouw aan [adres 1] aan haar wordt toegewezen onder de verplichting voor de vrouw ook de daaraan verbonden lasten volledig te dragen met uitsluiting van de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt – na wijziging van haar verzoek – met ingang van de datum van echtscheiding een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 2.402,- per maand vast te stellen.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het verzochte, dan wel de partnerbijdrage te bepalen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.4.3.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen partnerbijdrage in geschil. De rechtbank zal de partnerbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
De ingangsdatum
3.4.4.
De partnerbijdrage zal conform artikel 1:157 lid 6 BW worden vastgesteld met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Behoefte
3.4.5.
Partijen zijn in augustus 2022 gescheiden gaan wonen. De man heeft de stelling van de vrouw, inhoudende dat voor de berekening van haar behoefte de ‘hofnorm’ als uitgangspunt moet gelden, niet althans onvoldoende weersproken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk. Een alleenstaande is in zijn algemeenheid immers duurder uit dan een gehuwde.
3.4.6.
De vrouw heeft in haar meest recente berekening (productie 23a) de hoogte van haar netto behoefte aan de hand van de hofnorm berekend op € 5.620,- per maand, uitgaande van het netto besteedbaar gezinsinkomen (hierna: NBGI) over 2022 van € 9.367,- per maand.
3.4.7.
De man betwist de hoogte van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van partijen en daarmee ook de hoogte van het NBGI.
NBI van de man
3.4.8.
De vrouw stelt dat zij het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan heeft berekend op een bedrag van € 5.880,- per maand aan de hand van zijn concept aangifte Inkomstenbelasting 2022. De man voert aan dat moet worden uitgegaan van zijn inkomen over 2022, maar dat het onredelijk is daarbij rekening te houden met een gemiddelde dividenduitkering van € 30.000,- per jaar. De rechtbank stelt vast dat in voormelde concept aangifte geen dividenduitkering is vermeld, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw de dividenduitkering niet heeft meegenomen in haar berekening. Wel heeft de vrouw hierover gesproken tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank begrijpt de vrouw zo dat zij de dividenduitkering aanvoert in het kader van de draagkracht van de man. De man heeft de berekening van de vrouw verder niet betwist. De rechtbank zal het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen dan ook vaststellen op het door de vrouw berekende bedrag van € 5.880,- per maand.
NBI van de vrouw
3.4.9.
De vrouw heeft haar NBI ten tijde van het uiteengaan berekend op een bedrag van € 3.487,- per maand aan de hand van haar jaaropgave 2022 van de Gemeente Rotterdam. De man voert aan dat naast dit inkomen rekening gehouden moet worden met inkomsten vanuit de door de vrouw gedreven eenmanszaak [naam eenmanszaak] . De rechtbank begrijpt het standpunt van de man zo dat hij dat in het kader van de behoeftigheid van de vrouw wil aanvoeren. Voor het overige heeft de man het inkomen van de vrouw niet weersproken. De rechtbank stelt het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan daarom vast op het door haar berekende bedrag van € 3.487,- per maand.
3.4.10.
Aan de hand van voormelde gegevens stelt de rechtbank het NBGI vast op € 9.367,- per maand overeenkomstig de door de vrouw overgelegde berekening. De netto behoefte van de vrouw bedraagt 60% van dit bedrag, zijnde € 5.620,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt haar netto behoefte € 6.171,- per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Behoeftigheid
3.4.11.
De vrouw berekent haar huidige NBI aan de hand van de tarieven 2024-2 op een bedrag van € 4.049,- per maand op basis van haar recente salarisstroken. De man voert ten aanzien van het huidige NBI van de vrouw slechts aan dat daarnaast rekening gehouden moet worden met inkomsten vanuit de eenmanszaak [naam eenmanszaak] . De vrouw betwist dat zij daaruit nog inkomsten geniet en zij heeft met stukken onderbouwd dat deze eenmanszaak is opgeheven en uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel met ingang van 1 september 2023. De man heeft zijn stelling dat de vrouw desondanks nog altijd inkomsten uit de eenmanszaak verkrijgt, onvoldoende onderbouwd. Omdat de vrouw fulltime werkt, benut zij naar het oordeel de rechtbank haar volledige verdiencapaciteit. De rechtbank stelt het huidige NBI van de vrouw daarom vast op het door haar berekende bedrag van € 4.049,- per maand.
3.4.12.
Voor het berekenen van de aanvullende behoefte van de vrouw moet haar geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte (€ 6.171,-) worden verminderd met haar huidige NBI (€ 4.049,-). Op basis van voorgaande stelt de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw vast op € 2.122,- netto per maand, oftewel 4.161,- bruto per maand.
Draagkrachtberekening
3.4.13.
De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
3.4.14.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport. Gelet op de ingangsdatum van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2024-2.
NBI en draagkracht van de man
3.4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige NBI van de man in ieder geval berekend moet worden aan de hand van een bruto salaris vanuit [naam bedrijf] van € 7.885,- per maand. De rechtbank laat daarbij de fiscale bijtelling van de auto van de zaak van € 812,- per maand, zoals deze op de loonstrook van de man staat, buiten beschouwing. De fiscale bijtelling van een auto is slechts relevant indien de rechtbank rekent met een jaaropgave. Dat is niet het geval.
3.4.16.
Tussen partijen is wel in geschil of rekening gehouden moet worden met de door de vrouw geschatte dividenduitkering van € 30.000,- per jaar. De man betwist dat hij een bedrag van € 30.000,- aan dividend kan uitkeren. Hij is nog niet zo lang zelfstandig ondernemer en heeft nog geen dividend uitgekeerd. De rechtbank kan dus geen bestendige lijn in (de financiële mogelijkheid tot) het uitkeren van dividend vaststellen. De man heeft daarnaast aangevoerd dat hij werkt in een moeilijke branche zodat hij een buffer moet hebben voor financiële onzekere tijden en eventueel gespaard vermogen in zijn vennootschap gereserveerd moet worden voor zijn pensioen. De vrouw heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende gesteld om rekening te kunnen houden met een dividenduitkering aan de zijde van de man. Een enkele schatting, zoals de vrouw heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende.
3.4.17.
Gelet op voorgaande bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2024 op
€ 4.618,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 7.885,- per maand
De volgende heffingskorting is in aanmerking genomen:
- de arbeidskorting
3.4.18.
De draagkracht van de man wordt in beginsel vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)].
3.4.19.
De vrouw houdt in haar draagkrachtberekening aan de zijde van de man rekening met de aflossing van een schuld bij FREO van € 250,- per maand. Omdat de man niet heeft betwist dat hij draagplichtig is voor deze schuld en de man met stukken heeft onderbouwd dat deze schuld bestaat, gaat de rechtbank ook hiervan uit. De rechtbank houdt daarnaast aan de zijde van de man rekening met zijn bijdrage in het levensonderhoud van zijn dochter [naam] ten bedrage van € 600,- per maand. De man heeft deze bijdrage met stukken onderbouwd en de vrouw heeft niet betwist dat [naam] , ook al is zij inmiddels 22 jaar oud, nog steeds behoefte heeft aan deze bijdrage van haar vader.
3.4.20.
Rekening houdend met het voorgaande bedraagt de netto draagkracht van de man € 428,-, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Conclusie
3.4.21.
Er resteert een draagkracht van € 428,- netto per maand, ofwel € 679,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Daarom is een bijdrage in de kosten van het leveringsonderhoud van de vrouw van € 679,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
3.4.22.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
3.5.1.
Partijen zijn gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, op 19 juni 2020 verleden voor mr. S. Vermeul, notaris te Rotterdam. De huwelijkse voorwaarden houden voor zover van belang in:
Considerans
(…)
Zij wensen bij het aangaan van hun huwelijk, waar het de omvang van de gemeenschap van goederen betreft, de rechtsgevolgen van hun huwelijk te laten gelden door de
bepalingen inzake de algehele gemeenschap van goederen zoals deze bestond voor één
januari tweeduizend achttien.
Zij verklaren daarom nadrukkelijk dat zij zowel het gehele vermogen dat ieder van hen
voorhet huwelijk heeft opgebouwd als de schulden van ieder van hen ontstaanvoorhet
huwelijk, vanaf hun huwelijk, naast het daarvoor bestaande gezamenlijke vermogen en
gezamenlijke schulden, wensen te delen.
(...)
Artikel 1.
1. Tussen de echtgenoten zal de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van
goederen als bedoeld in titel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bestaan, voor
zover daarvan hierna niet wordt afgeweken.
2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, ook alle goederen van de
echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig, en krachtens erfopvolging
bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen, behoudens voor zover ten
aanzien van goederen, alsmede de vruchten van die goederen, bij uiterste
wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen.
3. De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, ook alle schulden van ieder van de
echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig, met uitzondering van
schulden:
a. betreffende van de gemeenschap uitgezonderde goederen;
b. die behoren tot een nalatenschap waartoe een echtgenoot is gerechtigd”
3.5.2.
De vrouw verzoekt:
  • naar de rechtbank begrijpt, over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op de door de vrouw voorgestelde wijze en daarbij tevens vast te stellen welk bedrag de man aan de vrouw dient te betalen wegens overbedeling, waarbij de man veroordeeld wordt dat bedrag te betalen binnen veertien dagen na het geven van de beschikking in deze procedure;
  • de man te bevelen zijn medewerking te verlenen aan de goederenrechtelijke voltooiing van de (wijze van de) verdeling en daarbij te bepalen dat deze beschikking in de plaats komt van de ontbrekende toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man bij het voltooien van de verdeling.
3.5.3.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat partijen overgaan tot scheiding en deling van de gemeenschap op de door hem voorgestelde wijze.
3.5.4.
De huwelijkse voorwaarden tussen partijen bepalen – kort gezegd – dat tussen partijen een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap bestaat zoals deze bestond vóór 1 januari 2018, zijnde een algehele gemeenschap van goederen. Gelet hierop zal de rechtbank de huwelijkse voorwaarden afwikkelen als een verdeling van de inmiddels ontbonden huwelijksgemeenschap.
Peildata
3.5.5.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum is waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 21 september 2023.
3.5.6.
Voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
3.5.7.
Voor een schuld vindt geen waardering plaats. Uitgegaan wordt van de hoogte van de schuld op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de schuld na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.5.8.
De rechtbank bespreekt hierna de bestanddelen die volgens partijen tot de huwelijksgemeenschap behoren.
De echtelijke woning ( [adres 2] ), de daarop rustende hypothecaire schuld en de lening van SVn
3.5.9.
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan [adres 2] aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat de man de bestaande (hypotheek)leningen bij Achmea en SVn kan overnemen zodat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor beide (hypotheek)leningen. De lening van SVn is een onderhandse duurzaamheidslening. Partijen zijn het erover eens dat deze lening aan de woning is gekoppeld en zij wensen dan ook deze lening als zodanig mee te nemen bij de verdeling van de woning.
3.5.10.
Partijen twisten over de waarde van de woning. Volgens de man dient te worden uitgegaan van een waarde van € 620.000,- en hij verwijst daarvoor naar het taxatierapport uit april 2023. Op deze taxatiewaarde moet volgens hem nog een bedrag van € 25.200,- in mindering worden gebracht vanwege nog te maken onderhoudskosten. De vrouw betwist dat het taxatierapport gebruikt kan worden voor bepaling van de waarde van de woning. De door de man aangevoerde onderhoudskosten zijn al in het taxatierapport meegenomen omdat een taxatie wordt verricht in de staat waarin de woning zich bevindt. Daarnaast heeft de vrouw bedenkingen bij de taxatie in zijn algemeenheid, waarbij zij niet betrokken is geweest. Zo zijn onder meer de aanwezige airconditioning en zonnepanelen niet benoemd in het taxatierapport. Tot slot voert de vrouw aan dat de taxatie inmiddels is verouderd.
3.5.11.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van het taxatierapport uit april 2023. De rechtbank acht een nieuwe taxatie van de woning daarom noodzakelijk. Deze taxatie zal worden uitgevoerd door VMK Makelaars en Taxateurs te Numansdorp, omdat partijen dat tijdens de mondeling behandeling zijn overeengekomen.
3.5.12.
De rechtbank zal beslissen dat de taxatie van de woning moet plaatsvinden binnen vier weken na deze beschikking. De man zal hiertoe opdracht geven aan VMK Makelaars en Taxateurs, omdat hij nog in de woning woont. De man zal de vrouw op de hoogte stellen van de dag en het tijdstip van de taxatie en de man zal de vrouw in de gelegenheid stellen bij de taxatie aanwezig te zijn. Partijen zullen de kosten van de taxatie bij helfte verdelen.
3.5.13.
De rechtbank deelt de woning vervolgens toe aan de man voor de in het nog op te stellen taxatierapport vermelde vrije verkoopwaarde onder de voorwaarde dat hij uiterlijk binnen acht weken na de taxatie de financiering rond krijgt, zodanig dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de (hypothecaire) geldleningen. De man kan bij de vrouw verzoeken om uitstel, voorzien van een onderbouwing.
3.5.14.
Wanneer het de man niet lukt om de financiering binnen voornoemde termijn onder voornoemde voorwaarde rond te krijgen, moet de woning worden verkocht aan een derde. De rechtbank bepaalt dat verkoop van de woning aan een derde geschiedt op de volgende manier:
- verkoop vindt plaats door VMK Makelaars en Taxateurs te Numansdorp, zoals partijen tijdens de mondelinge behandeling zijn overeengekomen, binnen twee weken nadat bekend is dat de man de woning niet kan overnemen;
- partijen werken mee aan het eventueel opnieuw bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, een en ander in overleg met de makelaar en binnen de door de makelaar gestelde termijn;
- partijen werken mee aan geplande bezichtigingen;
- partijen zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging;
- partijen verrichten alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen;
- partijen werken mee aan het tekenen van de koopovereenkomst;
- partijen werken mee aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
- voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft;
- in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde;
- als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers.
3.5.15.
De overwaarde van de woning bestaat uit het verschil tussen het bedrag waarvoor de man de woning overneemt enerzijds en de (hypothecaire) schulden anderzijds, dan wel de verkoopopbrengst minus de verkoopkosten en de hiervoor bedoelde schulden. Bij toedeling van de woning aan de man moet hij de helft van de overwaarde voldoen aan de vrouw en bij verkoop van de woning wordt de (restant) verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte verdeeld. Mocht na aflossing bij verkoop toch een (hypothecaire) schuld resteren, dan dragen partijen deze gelijkelijk.
3.5.16.
De kosten verbonden aan de verdeling en levering of verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
Eerdere taxatiekosten
3.5.17.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem moet voldoen een bedrag van € 400,-, zijnde de helft van de kosten van de taxatie van de echtelijke woning in april 2023. De vrouw voert verweer.
3.5.18.
Vast staat dat de taxatie in april 2023 is uitgevoerd en dat de kosten van € 800,- zijn betaald door man. De betaling heeft voor de peildatum plaatsgevonden. Het bedrag is daardoor betaald vanuit de huwelijksgemeenschap die op dat moment tussen partijen bestond. Dat de man dit vanaf de op zijn naam staande rekening heeft betaald, maakt dit niet anders. Er is immers niet gesteld of anderszins gebleken dat de betaling met privégelden van de man is gedaan. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
Gemeenschappelijke lasten en gebruiksvergoeding
3.5.19.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem moet voldoen de helft van de gemeenschappelijke lasten van woning, vanaf de datum van het feitelijke vertrek van de vrouw uit de woning, in augustus 2022, tot november 2023. De man stelt dat dat neerkomt op een bedrag van € 18.315,76, zijnde de helft van € 36.631,52. De vrouw voert verweer.
3.5.20.
Evenals bij zijn verzoek over de eerdere taxatiekosten lijkt de man eraan voorbij te gaan dat er tot aan de peildatum sprake was van een algehele gemeenschap van goederen tussen partijen. Alle lasten tot aan de peildatum zijn dan ook betaald vanuit de huwelijksgemeenschap. Dat betekent dat er voor het verzoek van de man
tot aande peildatum geen wettelijke grondslag is.
3.5.21.
Voor de periode
vanafde peildatum tot november 2023 overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft een overzicht overgelegd op basis waarvan hij stelt maandelijks € 2.289,47 aan woonlasten te hebben. Welk deel daarvan eigenaars- of gebruikerslasten zijn en welke lasten wel of niet vermogensvormend zijn is echter onduidelijk gebleven. Door na te laten dat onderscheid te maken, heeft de man zijn verzoek onvoldoende onderbouwd.
3.5.22.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen. Als gevolg daarvan komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vrouw met betrekking tot de gebruiksvergoeding.
Inboedel, sieraden, schilderij en harde schijf
3.5.23.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat het schilderij (van de moeder van de vrouw) door de man wordt teruggeven aan de vrouw. De vrouw zal de harde schijf met foto’s teruggeven aan de man. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw op zaterdag 16 november om 10.00 uur het schilderij zal ophalen bij de voormalig echtelijke woning en dat de vrouw gelijktijdig de harde schijf overhandigt aan de man.
3.5.24.
Voor de overige inboedelgoederen, inclusief sieraden, geldt dat niet in geschil is dat ieder van partijen de inboedelgoederen behoudt die hij/zij nu onder zich heeft. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
3.5.25.
Partijen twisten over de over- en/of onderbedeling als gevolg van het voorgaande. Partijen verzoeken over en weer te bepalen dat de ander een bedrag moet voldoen. De man stelt dat de vrouw aan hem moet voldoen € 30.510,- en de vrouw stelt dat de man aan haar moet voldoen € 8.430,- (exclusief de waarde van de scooter).
3.5.26.
Beide partijen hebben inboedellijsten overgelegd waarop zij per goed hebben aangegeven welke waarde aan dat betreffende goed moet worden toegekend. De rechtbank overweegt dat beide inboedellijsten nog veel onduidelijk laten. Zo zijn partijen het niet eens over welke goederen tot de inboedel behoren en welke goederen als (inbouw)apparatuur van de keuken hebben te gelden. Ook de waardebepalingen van de goederen door beide partijen lopen (te) ver uiteen.
3.5.27.
De rechtbank kan op basis van de door partijen overgelegde informatie niet bepalen wie van partijen is over- of onderbedeeld ten opzichte van de ander. De omvang, samenstelling en waardering van de inboedel is immers niet bekend en beide partijen hebben hun verzoeken niet voldoende onderbouwd. De rechtbank zal beide verzoeken over de over- en/of onderbedeling afwijzen.
Bankrekeningen
3.5.28.
Partijen zijn het met elkaar eens dat ieder de saldi van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen behoudt zonder nadere verrekening. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.
Leasecontracten auto’s
3.5.29.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de leasecontracten van de KIA (kenteken [kenteken 1] ) en de Opel Astra (kenteken [kenteken 2] ). De man zal het leasecontract van de KIA op zijn naam (laten) overzetten en de vrouw behoudt het leasecontract van de Opel Astra op haar naam. Partijen hebben ten aanzien daarvan niets meer met elkaar te verrekenen. Partijen hebben de verzoeken over en weer ingetrokken. De rechtbank zal de verzoeken daarom afwijzen.
Scooter
3.5.30.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de scooter (kenteken [kenteken 3] ) wordt toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 1.600,- onder verrekening van de helft van die waarde, zijnde € 800,-, met de man. De rechtbank beslist dienovereenkomstig.
3.5.31.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij samen zorgdragen dat het kentekenbewijs van de scooter op naam van de vrouw komt te staan.
[naam bedrijf]
3.5.32.
Niet in geschil is dat de aandelen in [naam bedrijf] toegedeeld moeten worden aan de man. Partijen hebben tijdens de mondeling behandeling overeenstemming bereikt over de waarde van de aandelen per de peildatum. Deze waarde stellen partijen vast op € 16.989,- (€ 23.240 eigen vermogen minus € 6.251,- belastinglatentie).
3.5.33.
De man stelt dat op voornoemde waarde in mindering moet worden gebracht € 9.000,- als latente pensioenclaim. De man moet als zelfstandige zelf zorgdragen voor zijn pensioenopbouw. Als beginnend ondernemer kampt hij met een pensioengat waardoor deze pensioenclaim noodzakelijk is, aldus de man. De vrouw betwist de pensioenclaim. Volgens de vrouw mag er geen pensioenopbouw in eigen beheer plaatsvinden. Daarnaast heeft de man de hoogte van zijn pensioenclaim niet inzichtelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van betwisting door de vrouw, de man onvoldoende heeft onderbouwd hoe de pensioenclaim is opgebouwd en waarom dat bedrag in mindering op de waarde van de aandelen moet worden gebracht. De enkele stelling van de man dat hem dat is geadviseerd door een financieel expert is daarvoor niet voldoende. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de pensioenclaim.
3.5.34.
Gezien het voorgaande worden de aandelen in [naam bedrijf] aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 16.989,-, onder verrekening van de helft van die waarde, € 8.494,50, met de vrouw.
3.5.35.
Partijen zijn het verder eens dat zij allebei meewerken aan de notariële levering en tenaamstelling van de aandelen op uitsluitend de naam van de man binnen twee jaar na indiening van het verzoek tot echtscheiding, oftewel vóór 21 september 2025, in verband met de termijn die geldt op grond van artikel 4.17 Wet IB 2001. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Eenmanszaak [naam eenmanszaak]3.5.36. De man stelt dat de waarde van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] , gedreven op naam van de vrouw, moet worden bepaald en vervolgens verdeeld. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat haar werkzaamheden vanuit de eenmanszaak al geruime tijd geleden zijn gestaakt, de eenmanszaak geen waarde vertegenwoordigt en de activa en passiva aan haar moeten worden toegedeeld zonder verrekening met de man.
3.5.37.
De rechtbank stelt voorop dat een eenmanszaak geen goed is dat in de huwelijksgemeenschap valt en als zodanig niet kan worden verdeeld. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. Het ondernemingsvermogen bestaande uit activa (waaronder eventueel goodwill) en passiva valt in de beperkte gemeenschap van goederen. De activa kunnen worden verdeeld. Een schuld is geen goed en kan als zodanig niet worden verdeeld.
3.5.38.
De rechtbank stelt vast dat de eenmanszaak is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en opgeheven per 1 september 2023. Niet is gebleken dat de eenmanszaak nog actief was op de peildatum, zodat het ondernemingsvermogen (bestaande uit activa en passiva) niet valt in de inmiddels ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank concludeert dan ook dat er ten aanzien van de eenmanszaak niets te verdelen valt, zodat de verzoeken over en weer zullen worden afgewezen.
Schuld Freo
3.5.39.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de schuld aan Freo op naam van de man staat en dat deze schuld op de peildatum € 12.002,- bedraagt. Dat betekent dat deze schuld een huwelijkse schuld is. Om die reden zal de rechtbank op grond van artikel 1:100 lid 2 BW vaststellen dat partijen in hun onderlinge verhouding gelijkelijk draagplichtig zijn voor deze schuld.
Schuld Finqus
3.5.40.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de schuld aan Finqus op naam van de vrouw staat en dat deze schuld op de peildatum € 3.678,- bedraagt. Partijen verschillen van mening over de vraag of deze schuld in de huwelijksgemeenschap valt. De man stelt dat deze schuld volledig voor rekening van de vrouw moet komen, omdat dit een lening betreft uit het vorige huwelijk van de vrouw en daarom, zo begrijpt de rechtbank, verknocht is aan de vrouw. De vrouw voert verweer, waarbij zij zich beroept op de huwelijkse voorwaarden.
3.5.41.
De rechtbank stelt vast dat partijen in de considerans van de huwelijkse voorwaarden – voor zover van belang – nadrukkelijk verklaren dat zij ‘de schulden van ieder van hen ontstaan voor het huwelijk (…) wensen te delen’.
3.5.42.
De rechtbank stelt ook vast dat in artikel 1 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden – kort gezegd – is opgenomen dat tussen partijen een huwelijksgemeenschap bestaat als in titel 7 van boek 1 BW, voor zover daarvan niet wordt afgeweken.
3.5.43.
In artikel 1 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat de gemeenschap omvat ‘ook alle schulden van ieder der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig’. Daarop worden vervolgens uitgezonderd schulden ‘betreffende van de gemeenschap uitgezondere goederen’ en ‘schulden die behoren tot een nalatenschap waartoe een echtgenoot is gerechtigd’.
3.5.44.
Niet gesteld of gebleken is dat de schuld aan Finqus een schuld is die wordt uitgezonderd op grond van artikel 1 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden.
3.5.45.
Voor zover de man heeft bedoeld een beroep te doen op verknochtheid op grond van artikel 1:94 lid 5 BW, stuit deze poging af op het hiervoor genoemde artikel 1 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden. Partijen zijn immers overeengekomen af te wijken van titel 7 van boek 1 voor zover het gaat over alle schulden die bij aanvang van de gemeenschap aanwezig zijn. Daaronder valt ook de schuld aan Finqus.
3.5.46.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover de man wel een beroep zou toekomen op artikel 1:94 lid 5 BW, hij te weinig feiten en omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan de rechtbank de verknochtheid zou kunnen vaststellen. De enkele stelling van de man dat het een lening betreft uit het vorige huwelijk van de vrouw en dat deze daarom persoonsgebonden is, is daarvoor onvoldoende.
3.5.47.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schuld aan Finqus in de huwelijksgemeenschap valt. Dat betekent dat partijen allebei voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank zal daarom beslissen dat ieder van hen de schuld voor de helft, zijnde € 1.839,-, voor zijn/haar rekening moet nemen en als eigen schuld moet voldoen.
Veroordeling tot betaling
3.5.48.
De vrouw verzoekt het bedrag vast te stellen dat aan haar toekomt wegens overbedeling van de man na verdeling van de huwelijksgemeenschap. Daarbij verzoekt de vrouw de man te veroordelen tot betaling van dat bedrag binnen veertien dagen na het geven van de beschikking. De rechtbank kan de verdeling van de huwelijksgemeenschap niet vaststellen, maar zal de wijze van verdeling gelasten. Daarom komt de rechtbank niet toe aan het vaststellen van een bedrag dat wegens overbedeling aan een van beide partijen toekomt. De rechtbank zal het verzoek de vrouw daarom afwijzen.
Ingetrokken verzoek
3.5.49.
De man heeft zijn verzoek over zijn zakelijke telefoonnummer ingetrokken. De rechtbank zal dat verzoek daarom afwijzen.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 22 juni 2020 te Hoeksche Waard;
4.2.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de huidige woning van de vrouw hebben getroffen, te weten dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan [adres 1] onder de verplichting ook de daaraan verbonden lasten volledig te dragen met uitsluiting van de man;
4.3.
kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 679,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.4.
gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt:
 de woning aan [adres 2] zal onder de in 3.5.9 tot en met 3.5.16 genoemde voorwaarden worden toegedeeld aan de man;
 als de man niet aan de genoemde voorwaarden kan voldoen, zal de woning aan [adres 2] worden verkocht aan een derde onder de in 3.5.14 genoemde voorwaarden;
 ieder van partijen behoudt de inboedelgoederen die hij/zij nu onder zich heeft, inclusief sieraden, maar uitgezonderd het schilderij van de moeder van de vrouw en de harde schijf met foto’s. Het schilderij en de harde schijf zullen op zaterdag 16 november om 10.00 uur bij de echtelijke woning worden overhandigd aan de andere partij;
 bepaalt dat ieder van partijen de saldi van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen behoudt zonder nadere verrekening;
 de man zal het leasecontract van de KIA op zijn naam (laten) overzetten en de vrouw behoudt het leasecontract van de Opel Astra op haar naam. Partijen hebben ten aanzien daarvan niets meer met elkaar te verrekenen;
 deelt aan de vrouw toe de scooter met kenteken [kenteken 3] tegen een waarde van € 1.600,-, onder de verplichting de helft van die waarde, zijnde € 800,-, aan de man te voldoen. Partijen zullen het kentekenbewijs van de scooter op naam van de vrouw stellen;
 deelt toe aan de man de aandelen in [naam bedrijf] tegen een waarde van € 16.989,-, onder de verplichting de helft van die waarde, zijnde € 8.494,50, aan de vrouw te voldoen;
 partijen werken allebei mee aan notariële levering en tenaamstelling van de aandelen op uitsluitend de naam van de man, binnen twee jaar na indiening van het verzoek tot echtscheiding, oftewel vóór 21 september 2025;
 bepaalt dat ieder van partijen de helft van de schuld aan Freo voor zijn rekening neemt, zijnde € 6.001,-, en als eigen schuld zal voldoen;
 bepaalt dat ieder van partijen de helft van de schuld aan Finqus voor zijn rekening neemt, zijnde € 1.839,-, en als eigen schuld zal voldoen;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C. Vogel, griffier, op 10 december 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.