ECLI:NL:RBROT:2024:1380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 24/119 en FT EA 24/120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurachterstand en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 29 januari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van 18 mei 2022, dat door verweerster, Woningbouwvereniging Hoek van Holland, was verkregen. De rechtbank heeft op 8 februari 2024 een zitting gehouden waarbij zowel verzoekster als haar advocaat, mr. D.A. IJpelaar, en de beschermingsbewindvoerder, mevrouw D. Roodsant, aanwezig waren. Verzoekster heeft verklaard dat haar huurachterstand is ontstaan door onvoldoende inkomen, maar dat er inmiddels duidelijke afspraken zijn gemaakt met haar partner en ex-partner, en dat zij meer is gaan werken. Dit heeft geleid tot het voldoen van de huur voor de maanden december 2023, januari en februari 2024.

Verweerster heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat het verzoek afgewezen moet worden, omdat de huurachterstand inmiddels meer dan negentien maanden bedraagt. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van ontruiming, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen. Het belang van verzoekster om in haar huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, woog zwaarder dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 15 februari 2024
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 29 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 8 februari 2024.
Ter zitting van 8 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoekster;
  • mevrouw D. Roodsant, werkzaam bij Budget Solutions B.V., beschermingsbewindvoerder van verzoekster;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Flanderijn, namens Woningbouwvereniging Hoek van Holland, gevestigd te Hoek van Holland (hierna: verweerster).
De heer [naam02] , werkzaam bij Flanderijn, heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting op 6 februari 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de huurachterstand is ontstaan omdat haar inkomen niet toereikend was. De partner van verzoekster betaalde geen kostgeld aan haar en haar ex-partner betaalde geen kinderalimentatie. Verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder hebben verklaard dat er tegenwoordig duidelijke afspraken zijn gemaakt met de partner en ex-partner van verzoekster. Daar komt bij dat verzoekster meer is gaan werken waardoor haar inkomen voldoende is om de lopende huurtermijnen te voldoen. Bovendien heeft verzoekster de huur van december 2023, januari en februari 2024 voldaan. Tot slot bevestigt de beschermingsbewindvoerder ter zitting dat een minnelijke schuldsaneringstraject wordt opgestart en dat dit binnen zes maanden is afgerond.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerster voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
Ondanks dat verzoekster onder beschermingsbewind is gesteld, is de huurachterstand wederom opgelopen en bedraagt de achterstand inmiddels meer dan negentien maanden.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 23 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 6 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 18 mei 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft een budgetplan overgelegd waaruit blijkt dat haar inkomen, aangevuld met het kostgeld van haar partner en de kinderalimentatie van haar ex-partner, toereikend is om de huur te betalen. Daarbij heeft verweerster ter zitting bevestigd dat de huurtermijnen over december 2023, januari en februari 2024 zijn betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 18 mei 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te Hoek van Holland, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
30 januari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.