In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) van verzoeker, die op 10 januari 2024 een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. Verzoeker vroeg om een schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 29 december 2022, dat door verweerster was aangevraagd. Tijdens de zitting op 8 februari 2024 werd duidelijk dat verzoeker, die een uitkering van het UWV ontvangt, zijn huur op tijd kan betalen en recentelijk is toegelaten tot een minnelijke schuldsanering via Avres. Verweerster, aanvankelijk tegen het verzoek, kwam hierop terug en stemde in met een betalingsregeling, mits verzoeker zijn huur tijdig betaalt.
De rechtbank beoordeelde of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoeker bewijs had overgelegd van de dreigende ontruiming, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad een bedreigende situatie was. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en het schuldenprobleem wil oplossen, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeerde dat het belang van verzoeker zwaarder weegt en heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar gaf aan dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen.
De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, zolang verzoeker aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Avres moet verslag uitbrengen over de voortgang van de schuldregeling. Deze uitspraak biedt verzoeker de kans om zijn financiële situatie te stabiliseren en zijn schulden aan te pakken zonder de druk van ontruiming.