ECLI:NL:RBROT:2024:13779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/3099
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, gedupeerde in de toeslagenaffaire, en de minister van Financiën. De eiser had verzocht om overname van zijn geldschulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister had eerder zijn aanvraag afgewezen met besluiten van 26 juli en 27 oktober 2022, en het bezwaar van de eiser tegen deze besluiten werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 maart 2023. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 26 september 2024 behandeld.

De rechtbank overwoog dat de eiser schulden had die niet voldaan waren en die voldeden aan de voorwaarden van de Wht, maar dat de minister de overname van deze schulden terecht had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de schulden aan [persoon A], Coderingsvrij, D&S Vastgoed en Zorgverzekeraar De Friesland niet voldeden aan de wettelijke vereisten voor overname. De rechtbank benadrukte dat de eis voor een notariële akte voor de schuld aan [persoon A] niet kon worden genegeerd, en dat de andere schulden niet voldaan waren op het moment van de aanvraag of buiten de referteperiode vielen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekende dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Met de besluiten van 26 juli 2022 en 27 oktober 2022 (primaire besluiten) heeft de minister de aanvraag van eiser om overname van geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen.
Met het besluit van 21 maart 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Eiser is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen of betalen. Deze regeling is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Een schuld die niet is ontstaan in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf van de schuldeiser moet zijn vastgelegd in een notariële akte. [1]
2. Eiser heeft aan de minister schuldenlijsten verstrekt op 29 mei 2022, 26 juli 2022 en 5 augustus 2022. Bij de primaire besluiten is geweigerd een aantal van zijn schulden over te nemen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt voor zover de minister geweigerd heeft zijn schulden aan [persoon A] , Coderingsvrij, D&S Vastgoed en Zorgverzekeraar De Friesland over te nemen. De minister heeft met het bestreden besluit de primaire besluiten gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat de door hem opgegeven schulden voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Volgens hem zijn de schulden veroorzaakt door onrechtmatig handelen door de Dienst Toeslagen. Hij stelt zich op het standpunt dat binnen het herstelproces moet worden gestreefd naar volledig en ruimhartig herstel van zijn situatie.
Schuld aan [persoon A]
4. De schuld aan [persoon A] van € 18.000,- betreft volgens eiser een lening aan zijn zus die is aangegaan om de terugvorderingen van de Dienst Toeslagen voor kinderopvangtoeslag te kunnen betalen en om financieel het hoofd boven water te houden. Deze schuld is aangegaan als gevolg van de toeslagenaffaire. Eiser heeft daartoe een akte ondertekend. Eiser betoogt dat van hem niet kan worden gevergd om de kosten van een notariële akte op zich te nemen. Daarnaast voldoet de schuld aan de vereisten van artikel 4.1 van de Wht. Het krediet is afgenomen in de periode na 31 december 2005, de schuld is opeisbaar geworden vóór 1 juni 2021 en de schuld is nog niet voldaan vanwege betalingsonmacht.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de overname van de schuld aan de zus van eiser afgewezen. De geldschuld van eiser voldoet niet aan de wettelijke vereisten voor overname daarvan. Het is begrijpelijk dat eiser vanwege zijn financiële problemen geld heeft geleend bij familie en dat deze schuld niet is vastgelegd bij een notaris. Bij het opstellen van deze regeling is dit uitgebreid door de regering en het parlement besproken. Uiteindelijk is het vereiste van een notariële akte toch in de wet opgenomen. De rechtbank kan dit vereiste daarom niet opzij zetten. [2] Met de pas in de tweede helft van 2022 door [persoon A] opgestelde en door haar ondertekende onderhandse akte waaruit niet blijkt wanneer de schuld opeisbaar wordt, voldoet deze geldschuld niet aan de daaraan gestelde eisen.
Schuld aan Coderingsvrij
5. De schuld aan Coderingsvrij van € 680,01 betreft volgens eiser kosten voor een juridische procedure. Deze schuld is afbetaald met het geld dat hij heeft ontvangen vanuit de Catshuisregeling. Deze schuld moet overeenkomstig artikel 4.3, eerste lid, van de Wht behandeld worden als zijnde niet voldaan en kwijtgescholden. Niet gebleken is dat de minister onderzoek heeft gedaan naar deze schuld en de schuld is rauwelijks afgewezen. Het ligt op de weg van de minister om eiser te informeren over de te nemen stappen als de schuld bij een ander loket moet worden ingediend.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de overname van deze schuld afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat de gehele schuld is voldaan in drie deelbetalingen op 26 februari 2021, 9 april 2021 en 31 mei 2021. Daarmee voldoet de schuld niet aan de voorwaarde dat deze nog niet voldaan is op het tijdstip waarop de aanvraag is gedaan.
Schuld aan D&S Vastgoed
6. De schuld aan D&S Vastgoed van € 565,32 betreft volgens eiser een huurachterstand. Deze schuld is weliswaar ontstaan buiten de referteperiode van
31 december 2005 tot 1 juni 2021, maar is een gevolg van de schuldenproblematiek en het ontoereikend vermogen van eiser. De schuld kan daarom niet los gezien worden van de ontstane schuldenproblematiek die een gevolg is van de toeslagenaffaire.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de overname van deze schuld afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze schuld ziet op de huur van februari 2022 en derhalve buiten de referteperiode valt. Daarmee voldoet de schuld niet aan de daaraan gestelde voorwaarde voor het overnemen ervan door de minister. Er bestaat gaan algemene verplichting voor de minister om alle schulden van eiser over te nemen.
Schuld aan De Friesland [kenmerknummer 1]
7. De schuld aan Zorgverzekeraar De Friesland met kenmerk [kenmerknummer 1] zijn onbetaalde zorgpremies van in totaal € 1.427,21. Een deel hiervan is voor vergoeding in aanmerking gekomen. Volgens eiser kan de schuld niet worden gesplitst en moet die in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking komen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de overname van de resterende schuld van € 792,05 afgewezen. Bij maandelijkse betaling van de zorgpremie wordt iedere maandelijkse betaaltermijn pas opeisbaar nadat de uiterste betaaldatum voor die termijn is verstreken. Uit de saldo-opgave van de verzekeraar volgt dat het afgewezen deel van de schuld de maandelijkse zorgpremies betreft die opeisbaar zijn geworden na de referteperiode, namelijk in de maanden juli 2021 tot en met mei 2022. Dit deel komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Schuld aan De Friesland [kenmerknummer 2]
8. De schuld aan Zorgverzekeraar De Friesland met kenmerk [kenmerknummer 2] zijn onbetaalde zorgpremies van in totaal € 447,60. Een deel hiervan is voor vergoeding in aanmerking gekomen. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende uitgelegd waarom het resterende deel van deze schuld niet overgenomen is.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de overname van de resterende schuld van € 196,00 afgewezen. Uit de saldo-opgave van de verzekeraar volgt dat dit deel van de schuld de maandelijkse zorgpremies betreft die opeisbaar zijn geworden na de referteperiode. Dit deel komt dus niet voor vergoeding in aanmerking. De minister heeft dit voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, eerste lid, tweede lid en derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040.