Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een gedupeerden ouder en de minister van Financiën. De eiseres, die onder bewind staat en gedupeerd is in de toeslagenaffaire, had een aanvraag ingediend voor de overname van haar private schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister had een deel van haar aanvraag afgewezen met een primaire beslissing op 27 september 2022, en dit besluit werd in het bestreden besluit van 7 juni 2023 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 behandeld. Eiseres stelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde schulden niet voor overname in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat de minister niet had voldaan aan de doorzendplicht en dat bijkomende kosten voor vergoeding in aanmerking moesten komen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om de schulden over te nemen, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de Wht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder private schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire kunnen worden overgenomen en bevestigt de rol van de minister in het beoordelen van dergelijke aanvragen. De rechtbank heeft de beslissing van de minister als voldoende gemotiveerd beschouwd en de eiseres in het ongelijk gesteld.