ECLI:NL:RBROT:2024:13777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/6883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag overname geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, een gedupeerde in de toeslagenaffaire, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om overname van geldschulden door de minister van Financiën op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister had op 5 oktober 2022 een deel van de aanvraag afgewezen en dit besluit werd op 6 september 2023 in het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en het beroep werd op 26 september 2024 behandeld door de rechtbank.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij eiseres aanvoerde dat de minister ten onrechte vasthield aan een bepaalde periode voor de overname van schulden. Eiseres stelde dat ook schulden die voor en na deze periode zijn ontstaan, in aanmerking zouden moeten komen voor overname. De rechtbank oordeelde dat de minister geen verplichting had om alle schulden van eiseres over te nemen en dat de voorwaarden voor overname niet waren vervuld. Eiseres had ook niet onderbouwd dat de schulden aan verschillende schuldeisers nog openstonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Boonstra en is openbaar uitgesproken op 19 december 2024. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.G.L. Bremen),
en

de minister van Financiën, de minister

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Met het besluit van 5 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor een deel afgewezen.
Met het besluit van 6 september 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen of betalen. Deze regeling is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
2. Eiseres heeft aan de minister een schuldenlijst verstrekt. Bij het primaire besluit is een deel van de schulden van eiseres overgenomen en een van de schulden is afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De minister heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de weigering van het betalen van een deel van de schulden van eiseres terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan de vastgestelde periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2021. Ook de schulden die zijn ontstaan voor en na die periode zouden voor overname in aanmerking moeten komen. Daarnaast beschikte zij in die periode en daarna over te weinig draagkracht om alle vorderingen te kunnen betalen waardoor zij veel rente en kosten heeft moeten betalen. Ook deze gemaakte kosten en betaalde rente moeten worden overgenomen. Eiseres is het er verder niet mee eens dat in die periode afgeloste schulden niet in aanmerking komen voor compensatie. Zij voelt zich gestraft voor het zelf aflossen van deze schulden.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Een schuld die niet is ontstaan in de normale uitoefening van het beroep of bedrijf van de schuldeiser moet zijn vastgelegd in een notariële akte. [1] In de memorie van toelichting bij de Wht is opgenomen dat de schuldenaanpak voor gedupeerde ouders is gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start, niet het herstellen van het verleden. Het mogelijk maken van een nieuwe start is het uitgangspunt bij de ingewikkelde beleidskeuzes die bij de schuldenaanpak gemaakt moesten worden. Gelet hierop heeft de minister geen bevoegdheid of de plicht om alle schulden van eiseres over te nemen of te betalen.
4.3.
Een al betaalde schuld kan mogelijk alsnog in aanmerking komen voor vergoeding als de ouder of toeslagpartner eerst een herstelbedrag heeft ontvangen en daarna een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, welke anders door de minister zou zijn betaald op grond van artikel 4.1., eerste lid, van de Wht.
4.4.
De bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten kunnen overgenomen worden als de aanvankelijke geldschuld voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden. [2] Eiseres kan geen aanspraak maken op rente en kosten ten aanzien van schulden die niet zijn overgekomen door de minister.
5. Eiseres stelt dat de LOI meerdere vorderingen op haar heeft die onder verschillende namen zijn opgenomen en deze zouden als geheel behandeld moeten worden.
5.1.
De rechtbank ziet niet in dat de minister de verschillende facturen op naam van verschillende entiteiten die uiteindelijk misschien zijn terug te voeren naar de LOI als één vordering behandeld zou moeten hebben. De minister heeft in het bestreden besluit ten aanzien van de afzonderlijke facturen afdoende gemotiveerd om welke redenen deze facturen wel of niet zijn overgenomen. De drie facturen van Ultimoo Incasso zijn alle drie voldaan en deze schuld bestaat niet meer. Dat geldt ook voor de schuld van LAVG die lijkt te zien op dezelfde drie facturen. Het nog openstaande bedrag bij LOI onder nummer [nummer] is volledig overgenomen. De afgewezen geldschuld aan LOI heeft betrekking op de opleiding HBO Wijkverpleegkundige in het (cursus)jaar 2021. Deze geldschuld is op 7 oktober 2021 opeisbaar geworden en voldoet daarmee niet aan de voorwaarden om voor overname in aanmerking te komen.
6. Eiseres stelt dat de opleidingen van Capabel Onderwijs Groep en Acuive voor 1 juni 2021 begonnen zijn en deze geldschulden daarom overgenomen moeten worden.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de geldschulden aan Capabel Onderwijs Groep en Acuive volgens de opgave van de schuldeisers zijn afbetaald. Eiseres heeft niet gesteld of onderbouwd dat deze schuldeisers nog steeds een vordering op haar hebben. Daarmee komen deze schulden niet voor overname in aanmerking.
7. Eiseres stelt dat de vorderingen van TKB inzake NUON en Vattenfall voor 1 juni 2021 opeisbaar waren en daarom overgenomen moeten worden.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de geldschulden aan TKB volgens de opgave van de schuldeiser zijn afbetaald. Eiseres heeft niet onderbouwd dat deze schuldeisers nog steeds een vordering op haar hebben. Daarmee komen deze schulden niet voor overname in aanmerking.
8. Eiseres betwist dat de twee geldschulden aan TKB inzake ANWB en de geldschuld aan TKB inzake Verisure dateren van na 1 juni 2021. Ook ten aanzien van de vorderingen van Accountor Nederland BV inzake Bol.com, GGN inzake KT huur, Verisure Securitas BV, Service Control, Intrum Nederland inzake KPN en Excellent Incasso inzake ZorgthuisNL betwist eiseres dat deze vorderingen na 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat al deze geldschulden volgens de opgaves van de schuldeisers dateren van na de referteperiode dan wel op of na 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de minister met eiseres alle schulden besproken. In het bestreden besluit heeft de minister een opgave van de schuldeisers verstrekt en per schuld een nadere toelichting gegeven. Eiseres betwist de juistheid hiervan bij gebrek aan wetenschap en bewijs. Zij geeft aan door de vele verhuizingen niet meer over haar administratie te beschikken. Nu eiseres niet verder komt dan een blote ontkenning van de gemotiveerde opgave door de minister, kan de rechtbank eiseres niet in haar standpunt volgen en heeft de minister terecht beslist deze geldschulden niet over te nemen.
9. Eiseres voert ten aanzien van de vorderingen van EDR Incasso, Sportcity en COG aan dat haar identiteit als schuldenaar voldoende vast staat en deze vorderingen gecompenseerd moeten worden.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat deze geldschulden niet op naam van eiseres staan dan wel de minister terecht geconcludeerd heeft dat eiseres niet de debiteur is. Eiseres heeft niet onderbouwd dat deze schuldeisers een vordering op haar hebben in plaats van op de debiteuren die op de facturen vermeld staan. Daarmee komen deze schulden niet voor overname in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, eerste lid, tweede lid en derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
2.Artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder d, van de Wht.