ECLI:NL:RBROT:2024:1375
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Faillissementswet
In deze zaak hebben verzoekers op 14 november 2023 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekers zijn gehoord op de zitting van 31 januari 2024. Op 6 februari 2024 hebben zij aanvullende stukken overgelegd met betrekking tot hun schulden, waaronder vorderingen van de belastingdienst en een bevestiging dat de boekhouding van hun vennootschap onder firma niet is bijgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker inkomsten ontvangt uit een WIA-uitkering, terwijl verzoekster geen inkomsten heeft. De totale schuldenlast bedraagt € 119.497,80.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet kan worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat verzoekers te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De schulden zijn grotendeels ontstaan uit ondernemingen die verzoekster heeft gevoerd, maar er is geen sluitende boekhouding gepresenteerd. De rechtbank wijst erop dat de goede trouw een belangrijke maatstaf is en dat verzoekers niet hebben aangetoond dat zij zich voldoende hebben ingespannen om hun schulden te voldoen.
Daarnaast is de rechtbank van mening dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zullen nakomen. Verzoeker is duurzaam arbeidsongeschikt, terwijl verzoekster geen bewijs heeft geleverd van haar inspanningen om arbeid te verrichten. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, en wijst het verzoek af.