ECLI:NL:RBROT:2024:1375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1128 en FT EA 23/1129
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak hebben verzoekers op 14 november 2023 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekers zijn gehoord op de zitting van 31 januari 2024. Op 6 februari 2024 hebben zij aanvullende stukken overgelegd met betrekking tot hun schulden, waaronder vorderingen van de belastingdienst en een bevestiging dat de boekhouding van hun vennootschap onder firma niet is bijgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker inkomsten ontvangt uit een WIA-uitkering, terwijl verzoekster geen inkomsten heeft. De totale schuldenlast bedraagt € 119.497,80.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet kan worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat verzoekers te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De schulden zijn grotendeels ontstaan uit ondernemingen die verzoekster heeft gevoerd, maar er is geen sluitende boekhouding gepresenteerd. De rechtbank wijst erop dat de goede trouw een belangrijke maatstaf is en dat verzoekers niet hebben aangetoond dat zij zich voldoende hebben ingespannen om hun schulden te voldoen.

Daarnaast is de rechtbank van mening dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zullen nakomen. Verzoeker is duurzaam arbeidsongeschikt, terwijl verzoekster geen bewijs heeft geleverd van haar inspanningen om arbeid te verrichten. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen, en wijst het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer01] en [nummer02]
uitspraakdatum: 7 februari 2024
[verzoeker01],
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.
[verzoekster01],
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 14 november 2023 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn gehoord ter terechtzitting van
31 januari 2024.
Op 6 februari 2024 hebben verzoekers stukken overgelegd inzake de vorderingen van de belastingdienst, de aangifte IB 2022, een bevestiging dat de boekhouding van de hierna te noemen vennootschap onder firma nimmer is bijgehouden en enkele sollicitaties van verzoekster.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit WIA-uitkering. Verzoekster ontvangt geen inkomsten. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 119.497,80.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is. De rechtbank licht dat als volgt toe.
Goede trouw
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekers dienen te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekers kunnen worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekers voor wat betreft hun inspanningen de schulden te voldoen of acties hunnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De schulden komen grotendeels voort uit ondernemingen die verzoekster op haar naam heeft gevoerd of nog voert. Namelijk als eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak01] , en als Vennootschap Onder Firma onder de naam [VOF01] . Verzoeker, die naar eigen zeggen de boekhouding heeft gevoerd en ter indruk heeft gewekt feitelijk de ondernemingen te hebben gevoerd, kan geen afsluitende boekhouding presenteren. De eenmanszaak is gestaakt en in 2023 uitgeschreven uit het handelsregister. De vennootschap onder firma (VoF) staat nog ingeschreven terwijl de mede vennoot onvindbaar is. Verzoekster is niet in staat aan te geven of en welke van haar schulden voortvloeien uit de VoF die (mede) voor rekening komen van de tweede vennoot. Uit de nagezonden stukken van 6 februari 2024 blijkt dan ook dat de administratie van de VoF nooit is bijgewerkt. De schuldenlast in de VoF zoals die is opgenomen in de aangifte IB 2022 wijkt af van de in het verzoekschrift opgenomen schuldenlast. De materiele vaste activa, bestaande uit in horecazaken geplaatste jukeboxen, zijn niet in de balans opgenomen. Een langlopende lening op de balans kan niet worden toegelicht. In beginsel zijn de ondernemingsschulden dan wel het onbetaald laten daarvan daarom niet te goeder trouw ontstaan en/of onbetaald gelaten (zie de landelijk uniforme beoordelingscriteria). Feiten of omstandigheden die meebrengen dat aannemelijk is dat de schulden ondanks het ontbreken van een boekhouding te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald gelaten, zijn door verzoekers niet aangevoerd en evenmin gebleken.
Op de schuldenlijst van verzoekers staat een schuld aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van € 33.966,69 uit september 2021. Volgens verzoeker is deze schuld ontstaan omdat hij voor verzoekster tijdens de corona pandemie een aanvraag heeft gedaan voor de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten. Hierdoor heeft verzoekster financiële ondersteuning ontvangen ten behoeve van de onderneming van verzoekster. Zij had geen recht op deze tegemoetkoming omdat zij niet of nauwelijks omzet had gerealiseerd met de onderneming. Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij bij de aanvraag dacht dat het ondernemingsverlies in plaats van omzetverlies moest worden ingevuld. Wat daarvan zij, naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekers om er zorg voor te dragen dat RVO juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekers hebben dit niet gedaan. Verzoekers hebben de ontvangen tegemoetkoming niet behouden of terug betaald maar contant van de bank opgenomen en thuis bewaard. Naar zeggen van verzoekers is dat geldbedrag van € 25.000 direct van ontvangst bij een inbraak in hun woning ontvreemd. Van de ontvreemding heeft verzoeker aangifte gedaan.
Verzoekers hebben ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat hen ten aanzien van het verstrekken van de juiste gegevens geen verwijt treft. Ook valt het verzoekers te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet op een veilige plek is bewaard en gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Ten overvloede hebben verzoekers schulden bij het CJIB van in totaal € 3.353,80. Uit de stukken blijkt dat deze schulden voornamelijk betrekking hebben op 28 verkeersboetes, ontstaan in de periode 2021 tot en met 2023. Ook deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Nakoming verplichtingen
Naast de goede trouw moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoekers de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoekers hebben zich weliswaar onder beschermingsbewind gesteld waardoor de afdrachtverplichting voldoende gewaarborgd is, maar het naar behoren nakomen van de inspanningsverplichting is nog niet voldoende aannemelijk gemaakt. Verzoeker is duurzaam arbeidsongeschikt waardoor deze verplichting niet voor hem zal gelden. Verzoekster daarentegen heeft, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van hun verzoek, geen sollicitaties of stukken waaruit blijkt dat zij niet in staat is om arbeid te verrichten overgelegd. Hierdoor is het onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verzoekster zich tijdens de schuldsaneringsregeling zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.