ECLI:NL:RBROT:2024:13723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/10/662933 / FA RK 23-5481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, huurrecht woning, verdeling huwelijksgemeenschap en vergoedingsrecht in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2024 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [huwelijksdatum] te Hillegom zijn gehuwd. De man heeft op 25 juli 2023 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, waarbij hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit verzoek niet betwist en doet een gelijkluidend verzoek. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien het niet is weersproken en op de wet is gegrond.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over het huurrecht van de woning. Zowel de man als de vrouw hebben verzocht om het huurrecht aan de vrouw toe te delen, wat door de rechtbank is toegewezen. De partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, en de man heeft verzocht om de verdeling van de gemeenschap te bevelen. De rechtbank heeft de overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de gemeenschap opgenomen in de beschikking.

Ten aanzien van het vergoedingsrecht heeft de man gesteld dat hij recht heeft op vergoeding van zijn erfdeel in de erfenis van zijn moeder. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man recht heeft op vergoeding van zijn resterend erfdeel vanuit de gemeenschap. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 2.160,79 moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummers / rekestnummers: C/10/662933 / FA RK 23-5481
Beschikking van 17 december 2024 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 25 juli 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 13 oktober 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 11 december 2023;
  • het bericht van de vrouw, ingekomen op 16 april 2024, alsmede het bericht met bijlagen van 24 oktober 2024;
  • het bericht van de man, ingekomen op 8 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 november 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De vaststaande feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd te Hillegom op [huwelijksdatum] .

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
De vrouw betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet en doet een gelijkluidend verzoek.
3.1.3.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Huurrecht woning
3.2.1.
De man verzoekt het huurrecht van de woning aan de vrouw toe te delen.
3.2.2.
De vrouw doet een gelijkluidend verzoek.
3.2.3.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
3.3.
Verdeling
3.3.1.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
3.3.2.
De man verzoekt de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
3.3.3.
De vrouw verzoekt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te gelasten op de door haar voorgestelde wijze.
Wettelijke peildatum
3.3.4.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 25 juli 2023.
Overeenstemming
3.3.5.
Partijen hebben ten aanzien van het verdelen van de gemeenschap de volgende overeenstemming bereikt:
-ieder van partijen krijgt de eigen lijfgoederen, kleding en sieraden toegedeeld, zonder verrekening met de ander;
-de vitrinekast en het radiomeubel worden toegedeeld aan de man, zonder verrekening met de vrouw. De man haalt deze spullen niet eerder bij de vrouw op dan het moment waarop hij gaat verhuizen;
-het saldo op de peildatum op de bankrekening, eindigend met de cijfers [cijfers] wordt aan ieder voor de helft toegedeeld en deze rekening wordt door de vrouw voortgezet;
-de Renault Twingo met kenteken [kentekennummer] vertegenwoordigt op de peildatum een waarde van € 3.600,-. Deze auto wordt toegedeeld aan de vrouw, onder verrekening van de helft van de waarde met de man;
-partijen zijn met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking ieder voor de helft draagplichtig voor het krediet bij Freo en het krediet bij ING-bank.
3.3.6.
De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in deze beschikking en het ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap meer of anders verzochte afwijzen.
3.4.
Vergoedingsrecht
3.4.1.
De man stelt bij gebrek aan wetenschap dat hij jegens de gemeenschap een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van zijn erfdeel in de erfenis van zijn moeder.
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Primair stelt zij dat de man zijn erfdeel zelf heeft opgemaakt aan privédoeleinden. Subsidiair stelt zij dat op grond van artikel 1:84 BW het erfdeel van de man voor de kosten van de huishouding kon worden aangewend, omdat ten tijde van de uitbetaling van dit erfdeel het gemeenschappelijk vermogen van partijen ontoereikend was om de kosten van de huishouding te betalen. Om deze redenen komt de man geen vergoedingsrecht toe, aldus de vrouw.
3.4.3.
De rechtbank overweegt dat de man de primaire stelling van de vrouw gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling naar aanleiding daarvan onvoldoende nader heeft onderbouwd, zodat de rechtbank hier niet verder op ingaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw al lange tijd het gemeenschappelijk vermogen van partijen beheert met uitsluiting van de man en dat zij en niet de man in dat kader de beschikking had over alle maandelijkse inkomsten van de man.
3.4.4.
Ten aanzien van de subsidiaire stelling van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. Ook deze stelling heeft de man gemotiveerd betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat het erfdeel van de man in de erfenis van zijn moeder onder uitsluiting is verkregen en daarom geen onderdeel uitmaakt van de gemeenschap. Ook is niet in geschil dat dit erfdeel € 5.252,58 bedroeg en op de volgende wijze is uitbetaald: een storting van € 1.044,35 op de gezamenlijke rekening van partijen op 3 augustus 2020 en een storting van € 4.208,23 op dezelfde rekening op 19 februari 2021. Ten slotte is niet in geschil dat het saldo op deze rekening op 3 augustus 2020 € 931,- negatief was. Op het totale erfdeel van de man dient daarom dit bedrag in mindering te worden gebracht, zodat van dit erfdeel een bedrag van € 4.321,58 resteert. Ten aanzien van dit bedrag diende de vrouw, gezien de gemotiveerde betwisting, te onderbouwen dat aanzuivering van de huishoudelijke kosten vanuit het privé-vermogen van de man noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw daarin niet is geslaagd. Daaruit volgt dat de man recht heeft op vergoeding van zijn resterend erfdeel vanuit de gemeenschap. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, zodat de rechtbank het verzoek van de man zal toewijzen in die zin dat de vrouw aan de man dient te voldoen € 2.160,79.
3.5.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] te Hillegom;
4.2.
bepaalt dat de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurster zal zijn van de echtelijke woning aan [adres] te Zuid-Beijerland;
4.3.
neemt op in deze beschikking de onderlinge regeling die partijen ter zake de verdeling hebben getroffen zoals weergegeven in alinea 3.3.5. van deze beschikking;
4.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag van € 2.160,79 te betalen;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.W. Panhuizen, griffier, op 17 december 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.