ECLI:NL:RBROT:2024:13703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/10/679496 / FA RK 24-3879
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en toewijzing aan de vrouw in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2024 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Soytekin, heeft verzocht om de omzetting van gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig gezag. De man, de andere ouder, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 1 april 2022 onder toezicht staat en dat er bij de man sprake is van een drugs- en alcoholprobleem, wat heeft geleid tot een gebrek aan communicatie en samenwerking in de gezagsuitoefening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat het gezag voortaan aan de vrouw toekomt en dat deze beslissing in het openbare gezagsregister wordt vastgelegd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/679496 / FA RK 24-3879
Beschikking van 9 december 2024 over het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen.
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijmond, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 24 mei 2024;
  • het F9 formulier met bijlage van de vrouw, gedateerd 23 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 november 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [persoon A] ;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon B] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De minderjarige staat sinds 1 april 2022 onder toezicht. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is laatstelijk verlengd tot 1 april 2025.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 3 juni 2024 is de vrouw vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling ten behoeve van de minderjarige via het Maasstad Ziekenhuis te Rotterdam.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.1.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens de diagnose van Yulius is er bij de minderjarige sprake van een vroegkinderlijk relationeel trauma, een globale ontwikkelingsachterstand, een extra achterstand op de taalspraakontwikkeling en mogelijk een taalontwikkelingsachterstand.
De man heeft vanaf 27 juli 2023 geen contact meer met de minderjarige. De man heeft een drugs- en alcoholprobleem en is vaak (ook voor zijn eigen hulpverleners) niet te bereiken. Dit heeft geleid tot het ontbreken van het verlenen van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige. Ook de GI is niet in staat gebleken om de benodigde toestemming te krijgen van de man.
De inschrijving op de peuterspeelzaal van de minderjarige heeft hierdoor negen maanden langer geduurd dan dat nodig was. Voor de hulpverlening vanuit het Maasstad Ziekenhuis aan de minderjarige is vervangende toestemming van de rechtbank nodig geweest. Door de houding van de man krijgt de minderjarige op dit moment niet de hulp die hij nodig heeft.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de mogelijkheid tot communicatie met de man onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de man nog op adequate en constructieve wijze invulling zal kunnen geven aan een behoorlijke gezagsuitoefening en dat beslissingen in gezamenlijk overleg kunnen worden genomen, zoals hiervoor bedoeld. Het is voorts niet aannemelijk dat deze situatie zodanig zal verbeteren dat de man op afzienbare termijn daartoe wel in staat zal zijn.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er - wanneer gezamenlijk gezag zou blijven gehandhaafd -aan de belangen van de minderjarige wordt voorbij gegaan en dat beëindiging van het gezamenlijk gezag derhalve anderszins in het belang van de minderjarige is, zoals bedoeld in artikel 1:251a BW.
Het verzoek van de vrouw haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige zal dan ook worden toegewezen.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 9 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.