ECLI:NL:RBROT:2024:13678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/10/680475 / HA RK 24-522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 30 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Arkesteijn, was gericht tegen mr. I.M.A. Hinfelaar, de rechter-commissaris in een strafzaak tegen verzoeker. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris vooringenomenheid had getoond door getuigenverhoren te delegeren aan een opsporingsambtenaar van de politie zonder de verdediging te horen. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris enkel oog had voor de krapte op het kabinet RC en niet voor de belangen van de verdediging.

De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgrond niet voldeed aan de hoge drempel voor het aannemen van vooringenomenheid. De beslissing van de rechter-commissaris om het getuigenverhoor te delegeren werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter-commissaris vooringenomen was.

Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege, in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/680475 / HA RK 24-522
Beslissing van 30 juli 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. T. Arkesteijn,
strekkende tot de wraking van
mr. I.M.A. Hinfelaar,
rechter-commissaris in team kabinet RC van de rechtbank Rotterdam,
hierna: de rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak tegen verzoeker.
Deze strafzaak heeft het parketnummer 10-144543-23. Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek (per e-mail) van verzoeker van 11 juni 2024, ingediend door zijn advocaat mr. T. Arkesteijn;
  • de schriftelijke reactie (per e-mail) van de rechter-commissaris van 19 juni 2024,
  • het e-mailbericht van mr. Arkesteijn van 15 juli 2024, met 2 bijlagen.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • mr. Arkesteijn,
  • de rechter-commissaris,
  • de officier van justitie (als belanghebbende).

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
In de strafzaak heeft de verdediging van verzoeker verzocht om twee getuigen te horen en de rechter-commissaris heeft dit verzoek bij beschikking van 14 mei 2024 toegewezen. Zonder de verdediging daarover te horen, heeft de rechter-commissaris daarbij ook besloten om de verhoren in het belang van het onderzoek en wegens krapte op het kabinet RC te delegeren aan een opsporingsambtenaar van de politie. Bij beschikking van 7 juni 2024 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de verdediging tot heroverweging van de beslissing tot delegeren afgewezen. Verzoeker stelt dat de rechter-commissaris met haar beslissing om het getuigenverhoor te delegeren uitsluitend oog heeft gehad voor de krapte op het kabinet RC en geen oog heeft gehad voor de rechten, belangen en argumenten van de verdediging. De rechter-commissaris heeft daarbij weliswaar aangegeven dat zij tijdens de getuigenverhoren telefonisch beschikbaar is indien zich iets voordoet waarop enkel de rechter-commissaris kan beslissen, maar dat doet geen recht aan het recht en het belang van de verdediging om een getuige die al bij de politie is verhoord vervolgens door de rechter-commissaris te laten horen. De rechter-commissaris heeft met haar beslissing om het getuigenverhoor te delegeren aan een opsporingsambtenaar van de politie de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.2.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingsgrond komt er in de kern op neer dat de rechter-commissaris bij haar beslissing om het getuigenverhoor te delegeren aan een opsporingsambtenaar van de politie uitsluitend oog heeft gehad voor de krapte op het kabinet RC en geen oog heeft gehad voor de belangen van de verdediging.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van verzoeker benadrukt dat er nog een tweede wrakingsgrond is, namelijk dat de rechter-commissaris in strijd heeft gehandeld met artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) door over de (eventuele) delegatie van het getuigenverhoor aan een opsporingsambtenaar van de politie contact op te nemen met de officier van justitie dan wel de politie zonder de verdediging daarbij te betrekken.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.5.
De eerste wrakingsgrond haalt deze hoge drempel niet. De beslissing van de rechter-commissaris om het getuigenverhoor te delegeren aan een opsporingsambtenaar van de politie is een procesbeslissing en kan als zodanig geen grond vormen voor wraking (zie 3.3). Ook uit de motivering van haar beslissing (te weten het belang van het onderzoek en de krapte op het kabinet RC) is niet van vooringenomenheid van de rechter-commissaris gebleken.
3.6.
De rechter heeft verklaard dat het contact dat zij met de officier van justitie opnam zag op praktische vragen omtrent de planning van de eventuele delegatie van het verhoor. Een dergelijk contact leidt naar objectieve maatstaven evenmin tot vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Om deze reden slaagt ook de tweede wrakingsgrond niet.
3.7.
Gelet op het voorgaande leveren de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking is daarmee ongegrond en wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
3.8.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. E.J. Rutten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Stehouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege op 30 juli 2024.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.