Op 30 juli 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Arkesteijn, was gericht tegen mr. I.M.A. Hinfelaar, de rechter-commissaris in een strafzaak tegen verzoeker. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris vooringenomenheid had getoond door getuigenverhoren te delegeren aan een opsporingsambtenaar van de politie zonder de verdediging te horen. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris enkel oog had voor de krapte op het kabinet RC en niet voor de belangen van de verdediging.
De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgrond niet voldeed aan de hoge drempel voor het aannemen van vooringenomenheid. De beslissing van de rechter-commissaris om het getuigenverhoor te delegeren werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter-commissaris vooringenomen was.
Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege, in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.