ECLI:NL:RBROT:2024:13677

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
681959 / HA RK 24-617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.O.A.N. de Vries. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter, mr. K.Th. van Barneveld, al een oordeel had geveld voordat de advocaat de gelegenheid kreeg om in tweede termijn te reageren. Verzoeker vreesde dat de rechter vooringenomen was, wat leidde tot het indienen van het wrakingsverzoek op 4 juli 2024. De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter voldoende hoor- en wederhoor had geboden en dat de omstandigheden van de zaak geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft dit afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer: 681959 / HA RK 24-617
Beslissing van 30 juli 2024
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.O.A.N. de Vries,
strekkende tot wraking van:
mr. K.Th. van Barneveld,
rechter in de rechtbank Rotterdam, team Straf II (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak tegen verzoeker (parketnummer 10-080906-24). Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek (per e-mailbericht) van verzoeker van 4 juli 2024, ingediend door zijn advocaat mr. J.O.A.N. de Vries,
  • de per e-mailberichten van 4 juli en 10 juli 2024 gegeven reacties van de rechter op het wrakingsverzoek,
  • het e-mailbericht van mr. De Vries van 10 juli 2024,
  • het door de rechter verstrekte proces-verbaal van de op 4 juli 2024 gehouden raadkamerzitting in de strafzaak,
  • het proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
  • verzoeker en zijn advocaat,
  • de rechter,
  • de officier van justitie (als belanghebbende).

2.Het verzoek

2.1.
In het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende gesteld. Tijdens de raadkamerzitting voor de behandeling van een klaagschrift (beslag) ex artikel 552a Sv moest de rechter oordelen over de vraag of zich het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een later oordelende strafrechter aan verzoeker (verdachte in de strafzaak) de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Tijdens de ondervraging van verzoeker ter zitting en nog voordat de advocaat de gelegenheid kreeg om in tweede termijn op de officier van justitie te reageren, heeft de rechter al expliciet gezegd dat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk vindt dat de strafrechter aan verzoeker de verplichting tot betaling van een geldbedrag zal opleggen. Vervolgens heeft de rechter de advocaat van verzoeker de gelegenheid gegeven om op het betoog van de officier van justitie te reageren, waarop de advocaat de rechter heeft gewraakt. Door bij de ondervraging van verzoeker al een oordeel uit te spreken, nog vóórdat het onderzoek ter terechtzitting was afgesloten, is bij de verzoeker en zijn advocaat de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter vooringenomen is.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Uit het per e-mailbericht van 4 juli 2024 door de advocaat van verzoeker ingediende wrakingsverzoek en de schriftelijke reactie daarop van de rechter kwam naar voren dat verzoeker en de rechter het aanvankelijk oneens leken te zijn over de gang van zaken tijdens de raadkamerzitting en de precieze reden waarom de rechter door verzoeker is gewraakt.
Op verzoek van de advocaat van verzoeker heeft de rechter daarom een proces-verbaal van de raadkamerzitting opgemaakt en aan verzoeker en de wrakingskamer verstrekt.
Een geluidsopname van de zitting was niet gemaakt, zodat aan het verzoek van de advocaat om ook die te verstrekken niet kon worden voldaan.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is de precieze wrakingsgrond vastgesteld. De wrakingsgrond is niet (zoals de rechter in haar schriftelijke reactie leek te suggereren) dat aan de advocaat geen tweede termijn is gegeven; daarvan heeft de advocaat tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat zij die tweede termijn van de rechter wel heeft gekregen. De wrakingsgrond is dat de rechter haar oordeel al had gegeven vóórdat de advocaat de gelegenheid had gekregen om in tweede termijn op het standpunt van de officier van justitie te reageren. Nadat de advocaat hier bezwaar tegen had gemaakt, heeft de rechter de advocaat alsnog het woord gegeven in tweede termijn. Van die tweede termijn heeft de advocaat geen gebruik gemaakt omdat de rechter haar oordeel al had gegeven en het daarom geen zin meer had om nog te reageren op het standpunt van de officier van justitie. In plaats daarvan heeft de advocaat de rechter gewraakt.
3.4.
In reactie hierop heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling het volgende verklaard. De rechter is van oordeel dat er geen sprake is geweest van vooringenomenheid. Een raadkamerzitting is niet gehouden aan een vast stramien van hoor en wederhoor, zoals bij een strafzaak. De toetsingsruimte van de tijdens de raadkamerzitting voorliggende vraag is buitengewoon beperkt en er was al een schriftelijke ronde aan de zitting vooraf gegaan. De dag voor de zitting had de advocaat nog een aanvullend stuk ingediend. Dat was de reden dat tijdens de raadkamerzitting eerst de officier van justitie de gelegenheid werd gegeven om te reageren op het schriftelijke standpunt van de advocaat van verzoeker. Vervolgens heeft de advocaat een uitgebreide toelichting gegeven op haar standpunt, daarna heeft de officier van justitie nog een keer het woord gekregen en daarna heeft de rechter nog enkele vragen aan verzoeker gesteld. De rechter had toen voldoende informatie vergaard en daarom heeft zij de advocaat geen termijn meer gegeven. Niet uit vooringenomenheid, maar wel omdat de rechter voldoende was geïnformeerd en haar oordeel klaar had, gelet op de beperkte ruimte om te toetsen. Omdat de advocaat er bezwaar tegen maakte dat haar geen tweede termijn was gegeven, heeft de rechter de advocaat alsnog het woord in tweede termijn gegeven, maar daar heeft de advocaat geen gebruik van gemaakt.
3.5.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Verzoeker heeft dat ook niet gesteld.
3.6.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en oordeelt daartoe als volgt.
3.8.
Voor de beoordeling van de vraag of gebleken is van vooringenomenheid van de rechter moet naar de gehele context van de raadkamerzitting worden gekeken. Voorafgaand aan de raadkamerzitting had er al een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden, beginnend met het door de advocaat ingediende klaagschrift en vervolgens de daarop gegeven schriftelijke reactie van de officier van justitie. Een dag voor de zitting heeft de advocaat in reactie op het standpunt van de officier van justitie nog een aanvullend stuk toegezonden. Dat de rechter tijdens de raadkamerzitting eerst de officier van justitie het woord heeft gegeven, is dan niet onlogisch. Vast staat dat vervolgens de advocaat een mondelinge toelichting op het klaagschrift en het later ingediende aanvullende stuk heeft gegeven. Gegeven de wisseling van schriftelijke stukken en de (daarop volgende) mondelinge reacties over en weer, is de wrakingskamer van oordeel dat de rechter het beginsel van hoor- en wederhoor voldoende in acht heeft genomen.
Uit het enkele feit dat de rechter tijdens de raadkamerzitting haar oordeel al had gegeven vóórdat de advocaat een daaropvolgende termijn op zitting was gegeven, kan dan niet worden geconcludeerd dat de rechter vooringenomen is geweest. Ook tegen het licht van het beperkte toetsingskader bij de behandeling van een klaagschrift (beslag) ex artikel 552a Sv had de advocaat toen immers al ruimschoots de gelegenheid gehad en gekregen om haar standpunt te onderbouwen en mondeling in raadkamer toe te lichten (waarbij, zoals de rechter terecht heeft opgemerkt, minder strikte regels gelden dan bij een reguliere strafzitting). Onder deze bijzondere omstandigheden oordeelt de wrakingskamer dat het feit dat de rechter haar oordeel al gaf voordat de behandeling in raadkamer werd gesloten geen zwaarwegende aanwijzing oplevert van vooringenomenheid van de rechter.
3.9.
Gelet op het voorgaande is het verzoek tot wraking ongegrond en wordt dit afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. E.J. Rutten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Stehouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege op 30 juli 2024.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.