In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.O.A.N. de Vries. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter, mr. K.Th. van Barneveld, al een oordeel had geveld voordat de advocaat de gelegenheid kreeg om in tweede termijn te reageren. Verzoeker vreesde dat de rechter vooringenomen was, wat leidde tot het indienen van het wrakingsverzoek op 4 juli 2024. De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter voldoende hoor- en wederhoor had geboden en dat de omstandigheden van de zaak geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft dit afgewezen.