ECLI:NL:RBROT:2024:13580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/10/677203 / HA RK 24-348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker met betrekking tot de rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2024 het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y. Moszkowicz, was gericht tegen mr. D.C.J. Peeck, de rechter in de strafzaak tegen verzoeker. De wrakingsgrond was gebaseerd op de bewering dat de voorzitter van de zitting de advocaat de mond had gesnoerd en daarmee de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De wrakingskamer overwoog dat het de taak van de rechter is om de regie te voeren en de goede procesorde te bewaken, en dat rechters daarbij een grote vrijheid hebben. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die door verzoeker waren aangevoerd geen aanwijzing gaven voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter niet in de gelegenheid had gesteld om te reageren op bepaalde verzoeken, maar dat dit niet duidde op vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen grond was voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/677203 / HA RK 24-348
Beslissing van 17 juni 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. Y. Moszkowicz, kantoorhoudende te Utrecht,
strekkende tot de wraking van
mr. D.C.J. Peeck,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak heeft het parketnummer 10-227143-23 (en 22-001595-21 TUL). Het dossier van deze strafzaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker, op [datum] mondeling gedaan tijdens de terechtzitting van de hiervoor onder 1.1. genoemde zaak;
  • het proces-verbaal van 11 april 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvan zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 8 mei 2024;
  • de e-mail van verzoeker van 13 mei 2024 bevattende een aanvullende wrakingsgrond;
  • de aanvullende reactie van de rechter per e-mail van 12 juni 2024.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op de mondelinge behandeling van 14 mei 2024 door de wrakingskamer aangehouden omdat de verzoeker abusievelijk niet aangevoerd was vanuit de PI, terwijl hij uitdrukkelijk had aangegeven aanwezig te willen zijn bij de mondelinge behandeling.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling op 12 juni 2024 is de hiervoor genoemde advocaat verschenen. Met instemming van de advocaat heeft de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de verzoeker (die wederom abusievelijk niet was aangeleverd vanuit de PI) plaatsgevonden. Een telehoren-verbinding met de verzoeker vanuit de PI kon ondanks pogingen daartoe niet tot stand worden gebracht.
De rechter had voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen. Ook de officier van justitie had op voorhand aangegeven niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Namens verzoeker is het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
“Het wrakingsverzoek is tweeledig.
Zojuist heb ik het woord gevraagd om een opmerking te plaatsen. De voorzitter zei dat hangt er maar van af. Ik wilde naar de onderbouwing vragen. Ik kan akte vragen van een frase die wordt uitgesproken. Ik heb de wettelijke bepaling ingeroepen. Ik zei dat ik wilde dat de griffier iets noteerde. Bij het verzoek heeft de rechtbank de verkeerde maatstaf gehanteerd. Toen ik aan de onderbouwing begon, belette de voorzitter mij. De voorzitter zei letterlijk: ‘ik geef u die niet.’ Als iemand een standpunt wil geven en iemand daarvan akte vraagt, dan lijkt het erop dat de verdediging de mond wordt gesnoerd. De voorzitter beaamd dat. Ik zie haar knikken en zij zegt ‘ja’. Cliënt is hier aanwezig en wil graag een eerlijk proces. Cliënt wil een getuige horen die belastend heeft verklaard. Als de voorzitter dat verzoek afwijst, de verdediging de mond snoert en niet een motivering wil geven, nogmaals beaamt dat de mond wordt gesnoerd, dan wekt dat de schijn van vooringenomenheid. Ik ga zelf over de onderbouwing van mijn verzoek.
Het is cumulatief. De benadeelde partijen verklaren dat zij niet over het dossier beschikken. In een eerlijk proces, met getuigen die nog niet zijn gehoord, behoren getuigen geen kennis van het dossier te hebben. Toen ik daarover een opmerking wilde maken, heeft de voorzitter mij wederom de mond gesnoerd. Ik ben blijven staan omdat ik nog iets wilde zeggen. Toen zei de voorzitter weer: ‘nee dat gaan we niet doen’. Terug bij het element van het recht op een eerlijk proces. Op het moment dat de rechter de advocaat, de spreekbuis van cliënt, het woord ontneemt, dan is de schijn van vooringenomenheid daarmee gewekt. Het gaat niet om de beslissing zelf, maar dat de beslissing niet wordt onderbouwd. De wraking richt zich alleen tot de voorzitter.”
2.2.
Op 13 mei 2024 is namens verzoeker de volgende aanvullende wrakingsgrond kenbaar gemaakt:
“Het opzettelijk weglaten uit het proces-verbaal van de woorden die zijn gebezigd door de voorzitter die aanleiding hebben gegeven tot wraking. Door deze woorden weg te houden uit het proces-verbaal heeft de voorzitter getracht te verhullen dat zij minst genomen de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, hetgeen weer op zichzelf de schijn van vooringenomenheid wekt.
Deze feiten en omstandigheden zijn client vandaag -in de middag- kenbaar geworden, waardoor deze aanvullende wrakingsgrond onverwijld en dus tijdig is ingediend.”
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2024 is het verzoek namens de verzoeker als volgt toegelicht.
De letterlijke bewoordingen die de voorzitter en de advocaat hebben gebruikt zijn niet terug te vinden in het proces-verbaal van de terechtzitting, terwijl de advocaat daarvan uitdrukkelijk akte heeft gevraagd. De letterlijke bewoordingen die de voorzitter heeft gebezigd waren illustratief voor de sfeer en de dynamiek in de zittingszaal. Het heeft er schijn van dat die bewoordingen om die redenen bewust niet in het proces-verbaal zijn opgenomen, het proces-verbaal is immers op andere punten heel gedetailleerd. Het lijkt alsof het proces-verbaal opzettelijk op die wijze is ingericht, zodat de wrakingsgrond geen kans van slagen heeft. Ook uit het oogpunt van een eventueel appel is het voor de advocaat van belang dat hij kan verwijzen naar hetgeen in eerste aanleg op bepaalde punten is opgemerkt. Het proces-verbaal is immers de kenbron.
De advocaat werd twee keer de mond gesnoerd door de voorzitter. Het pijnpunt ligt voor de verzoeker niet alleen bij de afwijzing van zijn verzoeken. De verzoeker voelde zich niet gerespecteerd, kreeg het gevoel dat er niet naar hem werd geluisterd en vervolgens werden er beslissingen genomen die effect hebben op een eerlijk proces.
De advocaat wilde onderbouwen waarom het dossier nog niet aan de benadeelde partijen mocht worden verstrekt omdat het recht op een eerlijk proces van verzoeker daardoor in het gedrang zou komen. Het is bestendige praktijk dat het Openbaar Ministerie als ook de verdediging bij een beslissing over het verstrekken van het procesdossier aan de benadeelde partij hierop mogen reageren in verband met mogelijke procedurele haken en ogen. De advocaat werd niet serieus genomen door de voorzitter. Dit leidde ook tot hilariteit bij de benadeelde partijen. De advocaat heeft er recht op om te mogen aangeven als er een schending dreigt van een eerlijk proces. De advocaat wilde uit bescherming van verzoeker opkomen tegen een dreigende verstrekking van het dossier aan de benadeelde partij.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De officier van justitie heeft geen reactie op het verzoek gegeven.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. De wrakingskamer overweegt als volgt.
3.5.
Eerste wrakingsgrond
De namens de verzoeker eerste aangevoerde wrakingsgrond betreft het de advocaat tot twee keer toe de mond snoeren, terwijl de advocaat, de rechtbank verzocht om nader te mogen onderbouwen waarom een schending van een eerlijk proces dreigde. In situatie
Iging het daarbij om een nadere onderbouwing waarom volgens de verzoeker de verkeerde maatstaf door de rechtbank werd gehanteerd bij de afwijzende beslissing op het getuigenverzoek. In situatie
IIging het daarbij om nadere onderbouwing waarom het procesdossier nog niet aan de benadeelde partijen diende te worden verstrekt.
3.6.
De wrakingskamer zal situatie
Ien
IIals een geheel bespreken.
De wrakingskamer overweegt dat het de taak van de rechter is om op de zitting de regie te voeren en de goede procesorde te bewaken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het aan de rechter is om, binnen de grenzen van de wet, het moment te bepalen waarop advocaten het woord mogen voeren en om de spreektijd te begrenzen. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van deze taak. De advocaat van verzoeker heeft het verzoek om getuigenverhoor kunnen toelichten en in reactie op de officier van justitie vervolgens in een tweede termijn gereageerd.
Uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek volgt dat na het geven van de gemotiveerde beslissing de orde van de zitting geen ruimte bood voor een verdere discussie over de beslissing. Het feit dat de rechter de verzoeker na de mededeling van de afwijzende beslissing van de rechtbank niet in de gelegenheid heeft gesteld om daarop te reageren, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet een handelwijze die duidt op vooringenomenheid of die objectief die schijn wekt. Dat de rechter vervolgens de verzoeker geen gelegenheid heeft geboden om op het verzoek van de benadeelde partijen tot verstrekking van een afschrift van het procesdossier te reageren, doet dat evenmin. De rechter heeft in haar reactie op dit onderdeel van het wrakingsverzoek aangegeven dat de wet niet voorziet in een mogelijkheid voor de verdediging om op dit verzoek te reageren en zij om die reden de verzoeker het woord niet heeft gegeven.
Ook als het usance is om de verdediging wel die gelegenheid te bieden, blijkt uit het niet volgen van die usance door de rechter na hoor en wederhoor en de gegeven beslissing naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin de objectieve schijn van vooringenomenheid, ook al omdat de verstrekking past als vervolg op de door de rechtbank gegeven beslissing.
3.7.
BejegeningDe tweede door de advocaat aangevoerde wrakingsgrond betreft in wezen de bejegening ter terechtzitting van (de advocaat van) verzoeker door de rechter. Het verloop van de terechtzitting is door de verzoeker en diens advocaat als onaangenaam ervaren.Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure echter niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening de objectieve schijn van partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.8.
De aanvullende wrakingsgrondDe aanvullende wrakingsgrond komt er samengevat op neer dat het proces-verbaal van 11 april 2024 een opzettelijk selectieve weergave is van hetgeen daadwerkelijk is voorgevallen.
3.9.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Een proces-verbaal is een zakelijke en verkorte – en dus niet een letterlijke – weergave van dat wat op de zitting is besproken.
De wrakingskamer is van oordeel dat de strekking van het proces-verbaal overeenkomt met de letterlijke bewoordingen die volgens de advocaat ter terechtzitting zijn gebezigd. In het proces-verbaal staat immers weergegeven dat de rechter, zoals de advocaat haar verwijt, hem twee keer het woord heeft belet:
“Raadsman mr. Moszkowicz merkt op dat hij wil reageren op de beslissing van de
rechtbank.
De voorzitter deelt mee dat zij op dit moment de beslissing van de rechtbank meedeelt en de voorzitter vraagt de raadsman waarover hij een opmerking wil maken, omdat dit bepaalt of zij hem daartoe op dit moment al dan niet de gelegenheid geeft.
Raadsman mr. Moszkowicz deelt mee dat hij wil reageren op de beslissing van de
rechtbank in het kader van de afgewezen onderzoekswensen.
De voorzitter staat dit niet toe omdat deze beslissing op dit moment verder niet ter discussie
staat”
en:
“De voorzitter merkt op dat het onderzoek klaar is zodat het onderzoeksbelang zich niet langer verzet tegen verstrekking van het dossier aan de slachtoffers.
De raadsman mr. Moszkowicz merkt op dat hij zich daartegen verzet en dat wil
onderbouwen.
De voorzitter zegt dat zij hem daartoe niet de gelegenheid geeft”.
Voorts staat in het proces-verbaal dat de advocaat opmerkt dat hem het woord wordt belet en dat hij dit opgenomen wil hebben in het proces-verbaal.
“De raadsman mr. Moszkowicz merkt op dat hij een reactie wil geven op de maatstaf die de
rechtbank heeft aangelegd en deelt mee:
Ik ben van mening dat de onjuiste maatstaf is aangelegd. Mij wordt het woord belet en ik
verzoek dit te noteren in het proces-verbaal. De voorzitter merkt op dat rechtbank deze zin zal
opnemen in het proces-verbaal. Ik wil graag een juiste duiding geven aan het verzoek. Het is
een Keskin-getuige en dan gaat het om een andere maatstraf”.Voor het overige heeft de advocaat niet gesteld welke woorden van de voorzitter er in het proces-verbaal ontbreken, zodat reeds daarom niet kan worden vastgesteld dat daaruit de objectieve schijn van vooringenomenheid volgt.
3.11.
Gelet op al het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat er geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, mr. dr. P.G.J. van den
Berg, en mr. D. van Dooren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.