In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 december 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.W.C. van Kleef. Het verzoek was gericht tegen mr. W.J.J. Wetzels, de kantonrechter die de hoofdzaak behandelde, een arbeidsgeschil tussen verzoeker en de Gemeente Voorne aan Zee. Verzoeker stelde dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter, omdat deze geen kennis had genomen van zijn verweer en ondersteunend bewijs, en omdat hij kritiek had geuit op de gemachtigde van verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2024 zou de rechter ook hebben aangegeven dat hij de arbeidsovereenkomst zou ontbinden, wat verzoeker als een drukmiddel beschouwde.
De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter de regie heeft over de zitting en dat het aan hem is om te bepalen welke vragen gesteld worden en hoe de procedure verloopt. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank verklaarde dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.