ECLI:NL:RBROT:2024:13577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
C/10/688353/ HA RK 24 1005
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele arbeidsgeschil tussen verzoeker en Gemeente Voorne aan Zee

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 december 2024 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.W.C. van Kleef. Het verzoek was gericht tegen mr. W.J.J. Wetzels, de kantonrechter die de hoofdzaak behandelde, een arbeidsgeschil tussen verzoeker en de Gemeente Voorne aan Zee. Verzoeker stelde dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter, omdat deze geen kennis had genomen van zijn verweer en ondersteunend bewijs, en omdat hij kritiek had geuit op de gemachtigde van verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 oktober 2024 zou de rechter ook hebben aangegeven dat hij de arbeidsovereenkomst zou ontbinden, wat verzoeker als een drukmiddel beschouwde.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter de regie heeft over de zitting en dat het aan hem is om te bepalen welke vragen gesteld worden en hoe de procedure verloopt. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de rechtbank verklaarde dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/688353/ HA RK 24-1005
Beslissing van 19 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde mr. J.W.C. van Kleef,
strekkende tot de wraking van
mr. W.J.J. Wetzels,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaaknummer 11146591 VZ VERZ 24-5572 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft een arbeidsgeschil tussen de Gemeente Voorne aan Zee (hierna: de gemeente) en verzoeker. Het dossier van de hoofdzaak is aan de wrakingskamer ter beschikking gesteld.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 29 oktober 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 12 november 2024;
  • de schriftelijke reactie/ pleitnota van verzoeker naar aanleiding van de schriftelijke reactie van de rechter van 22 november 2024;
  • het verzoek van de gemachtigde van verzoeker op 25 november 2024 om de behandeling van het verzoek aan te houden vanwege gezondheidsredenen;
  • het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van 25 november 2024;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker per e-mails van 27 november 2024 en 9 december 2024 met - samengevat - een verzoek tot besloten behandeling van het wrakingsverzoek.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van 10 december 2024 zijn verzoeker en zijn gemachtigde verschenen. De rechter is eveneens verschenen. Ook zijn verschenen namens de gemeente [naam 1], [naam 2] en [naam 3], bijgestaan door mr. B. de Bruijn.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft – zakelijk en verkort weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Er is bij verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid en vooringenomenheid, omdat de rechter geen kennis heeft genomen van (delen) van het verweer van verzoeker en ondersteunend bewijs daarvan, door daarover geen vragen te stellen en omdat de rechter aan het begin van de zitting kritiek leverde op de gemachtigde van verzoeker en de wijze van procederen. Verzoeker vindt dat de toon direct was gezet en dat hij daarmee ook meteen op achterstand was gezet. Door het wegzetten van het verweer en bewijs van verzoeker als louter wantrouwen heeft de rechter de stellingen van de gemeente aangenomen. Daarnaast was verzoeker gedwongen om een “deal” met de gemeente te sluiten, doordat de rechter tijdens de mondelinge behandeling al heeft laten weten dat hij de arbeidsovereenkomst zou gaan ontbinden. De rechter heeft daarmee de onderhandelingspositie van verzoeker totaal onderuit gehaald. Tenslotte heeft de rechter ook niet zorgvuldig gehandeld door – ondanks een gedaan wrakingsverzoek door verzoeker – verder te gaan met de mondelinge behandeling. Er is grote druk op verzoeker gezet om per direct ter plekke akkoord te gaan met een voorstel tegen finale kwijting. De rechter heeft door zijn optreden en uitlatingen op de mondelinge behandeling verzoeker een eerlijk proces ontnomen.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is.
3.5.
In de kern genomen komen de punten die verzoeker aandragen erop neer dat hij het niet eens is met de wijze van behandeling van de hoofdzaak door de rechter op 25 oktober 2024 en de bejegening door de rechter op die zitting. De wrakingskamer stelt voorop dat zij voor wat de gang van zaken betreft tijdens de zitting van 25 oktober 2024 in de hoofdzaak, uitgaat van het proces-verbaal van die zitting. Verzoeker heeft niet aangevoerd dat het proces-verbaal onjuist is. De gang van zaken zoals verzoeker die heeft geschetst heeft volgens verzoeker bij hem de indruk gewekt dat hij onvoldoende gehoord is en dat de rechter vooringenomen was, waardoor hem de kans op een eerlijk proces zou zijn ontnomen. Dat op zichzelf kan niet, ook niet wanneer alle aangevoerde kwesties in onderlinge samenhang worden bezien, tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. De reden daarvoor is de volgende.
3.6.
Vooropgesteld wordt dat de rechter regie voert over zaken die aan hem worden voorgelegd. De rechter heeft een grote mate van vrijheid om het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling te bepalen. Het staat de rechter vrij te bepalen welke vragen aan welke partij worden gesteld en hoe die vragen worden gesteld. De rechter wil namelijk antwoord krijgen op vragen die hij belangrijk vindt bij de beoordeling van de zaak. Het is ook aan de rechter om te bepalen wanneer hij voldoende informatie heeft gekregen over een bepaald aspect of discussiepunt. Een partij kan van mening zijn dat de rechter niet de juiste vragen stelt, maar alleen daaruit valt niet af te leiden dat de rechter partijdig is. Uit de opmerkingen van de rechter die hij aan het begin van de zitting heeft gemaakt inhoudende dat de gemachtigde van verzoeker ervoor heeft gekozen om verzoeker het verweerschrift te laten schrijven met honderden pagina’s aan producties en dat het voor de rechter niet onmiddellijk duidelijk was waarom daar een beroep op werd gedaan alsmede dat het niet duidelijk was wie in de gespreksopnames van meer dan een uur aan het woord was, kan evenmin vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid, omdat dit deel uitmaakt van de procesvoering waarover de rechter de regie heeft.
3.7.
Verzoeker meent verder dat de rechter tijdens de zitting van 25 oktober 2024 al heeft laten weten dat hij de arbeidsovereenkomst zou gaan ontbinden, zonder toekenning van enige vergoeding. Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is gegeven. De wrakingskamer is echter van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.8.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 25 oktober 2024 heeft de rechter aan verzoeker gevraagd hoe hij dacht verder te kunnen functioneren bij de gemeente en, als de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, tegen welke datum dat moest gebeuren. Daaruit blijkt niet dat de rechter al de beslissing had genomen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De rechter heeft alleen gezegd hoe hij op dat moment tegen de zaak aankeek en partijen de kans gegeven om hun standpunten te heroverwegen en in het kader van een minnelijke regeling hun onderhandelingspositie te bepalen. Dit is een gebruikelijke gang van zaken tijdens een mondelinge behandeling. Niet is gebleken dat de rechter reeds een definitief eindoordeel heeft gegeven. Voor zover gesproken kan worden van een beslissing, kan daaruit geen enkele vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
3.9.
Het lijkt erop dat er een misverstand was over het wrakingsverzoek dat verzoeker op de zitting van 25 oktober 2024 heeft gedaan. De wrakingskamer gaat zoals reeds opgemerkt uit van het proces-verbaal van de zitting van 25 oktober 2024. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de rechter expliciet aan verzoeker heeft gevraagd of hij zijn wrakingsverzoek handhaafde dan wel toch verder wilde “op de inhoud” en dat verzoeker toen heeft geantwoord dat het voor hem belangrijk was dat de rechter inging op de punten die hij aanvoerde. Dat de rechter de behandeling van de hoofdzaak toen niet heeft geschorst omdat hij was gewraakt, is gelet op het antwoord van de verzoeker niet onbegrijpelijk en wijst niet op enige vooringenomenheid van de rechter.
3.10.
De aangevoerde gronden kunnen dus, afzonderlijk noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. K.A. Baggerman en mr. A. Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.