ECLI:NL:RBROT:2024:13565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/10/685343 / FA RK 24-6563
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 oktober 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure behandeld. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. de Brito, verzoekt om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar. De man, vertegenwoordigd door mr. B.H. van der Zwan en mr. S. Koçak, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om het gebruik van de woning en de toevertrouwing van de kinderen aan hem. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de huwelijksdatum van partijen op 15 mei 2008 en de geboortedata van de minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de zorg voor de kinderen heeft en dat de thuissituatie niet meer houdbaar is door de agressieve houding van de man. De rechtbank besluit dat de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd en dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. De man krijgt tot 1 december 2024 de tijd om de woning te verlaten. Daarnaast wordt een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen en de man elkaar elke zaterdag gedurende tweeënhalf uur zullen zien. De rechtbank bepaalt ook dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet betalen van € 25,- per maand per kind, met ingang van 1 december 2024. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/685343 / FA RK 24-6563
Beschikking van 28 oktober 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L. de Brito te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 3 september 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door mr. S. Koçak namens mr. B.H. van der Zwan;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
De oudste minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 15 mei 2008 met elkaar gehuwd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] .
2.3.
De vrouw is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.

3.De beoordeling

3.1.
Woning, toevertrouwing minderjarigen en zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt:
  • te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning (en de daarin bevindende inboedel) en de man te bevelen die woning te verlaten en hem te verbieden die woning verder te betreden;
  • de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt zelfstandig:
  • te bepalen dat hij met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de vrouw te bevelen die woning te verlaten en haar te verbieden die woning verder te betreden;
  • primair de minderjarigen aan hem toe te vertrouwen, subsidiair een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen.
3.1.3.
Volgens de vrouw is de thuissituatie niet meer houdbaar. Zij stelt dat de man agressief is en dat er geweldsincidenten hebben plaatsgevonden, waardoor zij angstig is voor de man en zich niet meer veilig voelt met hem in huis. De vrouw heeft de zorg en opvoeding van de minderjarigen altijd op zich genomen en wil dit graag blijven doen.
De man ontkent dat de situatie in de echtelijke woning niet meer houdbaar is en dat hij agressief is. Desondanks heeft de man zich inmiddels ingeschreven als woningzoekende.
De man stelt dat hij altijd betrokken is geweest bij de zorg en opvoeding van de minderjarigen. De man begeleid [voornaam minderjarige 2] meerdere keren per week bij zijn voetbaltrainingen en wedstrijden.
3.1.4.
Beide partijen zijn op basis van hun financiële situatie afhankelijk van een sociale huurwoning. Gelet op de situatie dat gedurende het huwelijk de vrouw de dagelijkse zorg voor de minderjarigen heeft gehad en de man buitenshuis werkte, maakt de rechtbank de afweging om de minderjarigen aan de vrouw toe te vertrouwen. De wens van [voornaam minderjarige 1] om bij haar moeder te blijven wonen, weegt de rechtbank daarin mee.
3.1.5.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Nu de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd, zal het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in het kader van deze procedure ook aan de vrouw worden toegewezen. Omdat in het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning onder andere is begrepen het gebruik van de tot die woning behorende inboedel, behoeft dit onderdeel van het verzoek van de vrouw geen afzonderlijke beslissing. De man heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling, verzocht hem een redelijke termijn te geven om zo nodig vervangende woonruimte te vinden. De rechtbank acht het redelijk dat de man tot 1 december 2024 de tijd heeft om uit de echtelijke woning te vertrekken.
3.1.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024 is uitgebreid gesproken over de zorgregeling. De rechtbank heeft partijen verteld dat in het kindgesprek bleek dat [voornaam minderjarige 1] goede afspraken over het contact met haar vader belangrijk vond. Uiteindelijk is afgesproken dat de minderjarigen en de man elkaar in ieder geval elke zaterdag gedurende tweeënhalf uur zullen zien, afhankelijk van het werk van de man, de bijbaan van [voornaam minderjarige 1] en de voetbalwedstrijd van [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Daarnaast beslist de rechtbank dat de man [voornaam minderjarige 2] zal blijven begeleiden bij zijn voetbaltrainingen en -wedstrijden. Hoewel de vrouw aangeeft dat [voornaam minderjarige 2] dat niet wil, ziet de rechtbank geen aanleiding om hierin anders te beslissen. De man heeft [voornaam minderjarige 2] gedurende het huwelijk altijd begeleid bij de voetbaltrainingen en de -wedstijden. De echtscheiding van zijn ouders zal verwarrend zijn voor [voornaam minderjarige 2] . Hij heeft de onenigheid tussen zijn ouders en hun mogelijke ruzies meegemaakt en met de raad overweegt de rechtbank dat het voor hem moeilijk om zijn houding te bepalen. Hij zal beide ouders tevreden willen stellen. In dat licht begrijpt de rechtbank dat het voor [voornaam minderjarige 2] moeilijk is om te zeggen dat hij wil dat zijn vader hem doordeweeks blijft begeleiden bij zijn voetbaltrainingen. Gelet op het feit dat de man [voornaam minderjarige 2] altijd heeft begeleid bij deze trainingen en wedstrijden ziet de rechtbank geen aanleiding om daar nu van af te wijken.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van primair € 164,50 per maand per kind, subsidiair € 25,50 per maand per kind.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer. De man verzoekt het primaire verzoek van de vrouw af te wijzen en het subsidiaire verzoek toe te wijzen.
Behoefte
3.2.3.
Partijen zijn het eens om hun eigen aandeel en in de kosten van de minderjarigen (hierna: de behoefte van de minderjarigen) in het kader van deze procedure te stellen op
€ 450,- per maand voor de kinderen samen.
Draagkracht vrouw
3.2.4.
De vrouw heeft (nog) geen inkomen uit arbeid. De vrouw heeft op dit moment daarom geen draagkracht.
Draagkracht man
3.2.5.
De man werkt gemiddeld 20 uur per week in loondienst. Partijen ontvangen nu een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een echtpaar.
De vrouw stelt dat van de man gevergd kan worden om 40 uur per week om daarmee zijn draagkracht te vergroten. De man brengt daartegenin dat het voor hem niet mogelijk is om zijn uren te vermeerderen, omdat hij een cursus Nederlandse taal volgt. Na deze cursus is de man voornemens een cursus boekhouden volgen. Op die manier wil de man zijn kansen op de arbeidsmarkt vergroten.
3.2.6.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel. Daarvan uitgaande is de huidige situatie leidend voor het bepalen van de draagkracht van ieder van partijen. De man werkte gedurende het huwelijk 20 uur per week. De rechtbank in het kader van deze procedure uitgaan van het inkomen van de man op basis van een werkweek van 20 uur. Partijen zijn het erover eens dat indien uitgegaan wordt van dit inkomen van de man zijn draagkracht € 51,- per maand bedraagt. De rechtbank zal laatstgenoemd bedrag (afgerond naar beneden) vaststellen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, wat ook in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Voor goede orde wijst de rechtbank erop dat in echtscheidingsprocedure een definitieve beslissing zal worden genomen over de kinderalimentatie. Dan zal voor de man én de vrouw worden bekeken of zij meer inkomen kunnen verwerven dan het huidige.
3.2.7.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Ingangsdatum
3.2.8.
Op grond van artikel 822 lid 2 Rv zal de rechtbank de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vaststellen op de dag van dagtekening van deze beschikking.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 december 2024 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te Rotterdam;
4.2.
beveelt de man met ingang van 1 december 2024 de echtelijke woning te verlaten en verbiedt de man deze verder te betreden;
4.3.
bepaalt dat de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd, met bevel tot afgifte van de minderjarigen aan de vrouw, als deze niet al in de macht van de vrouw mochten zijn;
4.4.
bepaalt dat de zorgregeling als volgt zal zijn:
de minderjarigen en de man zien elkaar in ieder geval elke zaterdag gedurende tweeënhalf uur, afhankelijk van het werk van de man, de bijbaan van [voornaam minderjarige 1] en de voetbalwedstrijd van [voornaam minderjarige 2] ;
4.5.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 1 december 2024 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 25,- per maand per kind bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van S. Yalçin, griffier, op 28 oktober 2024.