3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Wijziging van omstandigheden
3.3.1.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
3.3.2.De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Vast staat dat er aan de zijde van de vrouw sprake is van een aanzienlijke inkomensstijging. Daarnaast is de man inmiddels ook onderhoudsplichtig voor [voornaam kind] en [voornaam minderjarige 2] . Deze combinatie is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om uit te gaan van een wijziging van omstandigheden.
3.3.3.Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden. Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
3.3.4.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
3.3.5.Het verzoekschrift is op 2 oktober 2023 bij de rechtbank ingediend, zodat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage. Deze datum valt ook ongeveer samen met de geboorte van [voornaam minderjarige 2] , welke gebeurtenis van invloed is op de draagkracht van de man. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
De behoefte van [voornaam minderjarige 1]
3.3.6.De rechtbank zal het eigen aandeel van partijen in de kosten van [voornaam minderjarige 1] (hierna: de behoefte van [voornaam minderjarige 1] ) bepalen aan de hand van het huidige netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vrouw, omdat vast staat dat dit NBI hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen. De vrouw heeft terecht opgemerkt dat de aanzienlijke inkomensstijging van de vrouw na het uiteengaan van partijen invloed moet hebben op de behoefte van [voornaam minderjarige 1] . Immers, als het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, dan zou die verhoging ook positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor [voornaam minderjarige 1] zou zijn uitgegeven. Voor het bepalen van de behoefte van [voornaam minderjarige 1] zal uitgegaan worden van de tarieven 2023-2.
3.3.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw over het jaar 2023 aan de hand van een winst uit onderneming van € 71.690,- op € 4.565,- per maand. De winst uit onderneming volgt uit de door de vrouw overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2023 (productie 6).
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-;
- startersaftrek van € 2.123,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 9.035,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.3.8.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 70,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.3.9.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op een totaalbedrag van € 4.635,- per maand, rekening houdende met het NBI van de vrouw en het kindgebonden budget.
3.3.10.Hiervoor genoemd totaalbedrag levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, een bedrag op van € 652,- per maand, zodat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag. De rechtbank komt met voorgaande berekening uit op een lagere behoefte dan de vrouw stelt. De vrouw heeft haar behoefteberekening echter mede gebaseerd op een NBI aan de zijde van de man, wat onjuist is gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.3.6 is overwogen.
De behoefte van [voornaam minderjarige 2]
3.3.11.De man is tezamen met [persoon B] ook onderhoudsplichtig voor [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank zal het eigen aandeel van partijen in de kosten van [voornaam minderjarige 2] (hierna: de behoefte van [voornaam minderjarige 2] ) in beginsel bepalen aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en [persoon B] , te verhogen met het kindgebonden budget. Gelet op de ingangsdatum zal uitgegaan worden van de tarieven 2023-2.
3.3.12.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2023 aan de hand van een winst uit onderneming van € 30.330,- vanuit de eenmanszaak [naam eenmanszaak 2] op € 2.418,- per maand. De winst uit onderneming volgt uit het door de man overgelegde financieel rapport van 2023 (productie 12).
De rechtbank houdt geen rekening met inkomsten vanuit de eenmanszaak [naam eenmanszaak 1] omdat de man met stukken heeft onderbouwd dat zijn vader eigenaar is van deze onderneming. Daarnaast houdt de rechtbank geen rekening met inkomsten vanuit [naam bedrijf] onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3.14., omdat de rechtbank ervan uitgaat dat dit het bedrijf is van [persoon B] .
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 3.542,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De rechtbank houdt geen rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting aan de zijde van de man. De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon B] hier aanspraak op kan maken omdat haar inkomen lager zal zijn dan dat van de man.
3.3.13.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 138,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.3.14.Ten aanzien van het NBI van [persoon B] overweegt de rechtbank als volgt. De man stelt dat het de bedoeling is dat [persoon B] , in plaats van de man zelf, inkomsten gaat genereren uit [naam bedrijf] maar dat de activiteiten en omzet van dit bedrijf momenteel minimaal zijn. De activiteiten in [naam bedrijf] zijn volgens de man slechts hobbymatig, maar hij heeft dat in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw niet nader onderbouwd. De man heeft zijn auto bijvoorbeeld wel voorzien van het logo van [naam bedrijf] . De rechtbank kan gelet op de onduidelijkheid niet vaststellen wat de inkomsten vanuit [naam bedrijf] voor [persoon B] zijn. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [persoon B] met de inkomsten vanuit [naam bedrijf] kan voorzien in de behoefte van [voornaam kind] . Voor zover deze inkomsten onvoldoende zijn om in de behoefte van [voornaam kind] te voorzien moet [persoon B] een beroep doen op de vader van [voornaam kind] , aangezien hij ook onderhoudsplichtig is voor dit kind.
3.3.15.Gelet op voorgaande zal de rechtbank voor het berekenen van de behoefte van [voornaam minderjarige 2] geen rekening houden met het NBI van de vrouw. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man aldus op een totaalbedrag van € 2.556,- per maand, rekening houdende met het NBI van de man en het kindgebonden budget.
3.3.16.Hiervoor genoemd totaalbedrag levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport, een bedrag op van € 319,- per maand, zodat de behoefte van [voornaam minderjarige 2] wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.3.17.Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van [voornaam minderjarige 1] tussen de man en de vrouw moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
3.3.18.Hiertoe moet eerst het huidige NBI van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2023-2.
3.3.19.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening en rechtsoverweging 3.3.7) het huidige NBI van de vrouw op € 4.852,- Rekening is gehouden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van afgerond € 287,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.3.20.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 1.555,- per maand.
3.3.21.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening en rechtsoverweging 3.3.12) het huidige NBI van de man op € 2.683,- Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van afgerond € 265,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.3.22.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 492,- per maand.
3.3.23.is onderhoudsplichtig voor [voornaam kind] en [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank gaat er, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3.14, vanuit dat de vrouw met de inkomsten vanuit [naam bedrijf] kan voorzien in de behoefte van [voornaam kind] . Hierdoor houdt zij geen draagkracht over om te voorzien in de behoefte van [voornaam minderjarige 2] .
3.3.24.De gehele draagkracht van de vrouw wordt toegerekend aan [voornaam minderjarige 1] .
3.3.25.Aan de kant van de man is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. Gelet op voorgaande zal de rechtbank er in haar berekening vanuit gaan dat de draagkracht van de man verdeeld moet worden over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dus niet ook nog over [voornaam kind] .
3.3.26.De rechtbank zal hierna beoordelen of de man in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De rechtbank zal de draagkracht van de man vergelijken met die van de vrouw om zijn aandeel in de kosten van [voornaam minderjarige 1] vast te stellen, omdat zij samen onderhoudsplichtig zijn voor [voornaam minderjarige 1] .
Verdeling kosten [voornaam minderjarige 1]
3.3.27.De man heeft een draagkracht van € 492,- per maand en de vrouw van € 1.555,- per maand. In totaal is er een draagkracht van € 2.047,- voor [voornaam minderjarige 1] . Omdat de gezamenlijke draagkracht hoger is dan de behoefte van [voornaam minderjarige 1] (€ 652,-) moet de behoefte over de man en de vrouw worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.555,- / € 2.047,- x € 652,- = € 495,-
het deel van de man bedraagt: € 492,- / € 2.047,- x € 652,- =
€ 157,-
samen € 652,-
Van de totale behoefte van [voornaam minderjarige 1] komt dus een gedeelte van € 495,- per maand voor rekening van de vrouw en een gedeelte van € 157,- per maand voor rekening van de man.
Verdeling kosten [voornaam minderjarige 2]
3.3.28.De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon B] geen bijdrage kan leveren voor [voornaam minderjarige 2] , omdat haar draagkracht wordt toegerekend aan [voornaam kind] . De man zal daarom zelf in de behoefte van [voornaam minderjarige 2] ten bedrage van € 319,- per maand moeten voorzien.
3.3.29.De vader heeft voldoende draagkracht om zijn aandeel in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] (€ 157,- + € 319,- = € 476,-) te voldoen. Hij houdt nog € 492,- - € 476,- = € 16,- over.
3.3.30.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 25%. De vrouw voert verweer.
3.3.31.Op dit moment is de zorgregeling in geschil en is er geen contact tussen de man en de minderjarige. De man wenst een zorgregeling waarbij de minderjarige om het weekend bij hem verblijft en vier weken van de twaalf weken vakantie (in plaats van de helft van de vakanties). Bij de zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan hoort een zorgkorting van 25%. De man stelt zelf dat hij de vakantieregeling niet kan nakomen omdat hij slechts vier weken vakantie kan opnemen. De rechtbank zal daarom uitgaan van een zorgkorting die past bij de zorgregeling waarvan de man stelt dat hij die in ieder geval na kan komen, namelijk 15%. Mochten partijen in hun traject “Ouderschap in Overleg” een zorgregeling afspreken waar een andere zorgkorting bij hoort, dan kunnen de advocaten de kinderbijdrage opnieuw berekenen door de zorgkorting aan te passen.
3.3.32.Omdat de behoefte van [voornaam minderjarige 1] € 652,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 98,- per maand.
3.3.33.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen voldoende is om te voorzien in de behoefte van [voornaam minderjarige 1] (€ 652,-), wordt de eerder berekende bijdrage van de man (€ 157,-) verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen
€ 59,- per maand.
3.3.34.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] van € 59,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.3.35.Op grond van artikel 1:402a lid 2 BW wordt een bij beschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage geïndexeerd per 1 januari volgend op de datum van de beschikking. Hoewel niet expliciet is verzocht om de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te indexeren, leest de rechtbank dit in het verzoek de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen.
3.3.36.Omdat de onderhoudsbijdrage met ingang van 2 oktober 2023 wordt vastgesteld, zal de rechtbank bepalen dat de onderhoudsbijdrage per 1 januari 2024 moet worden verhoogd met een percentage gelijk aan de wettelijke indexering.