ECLI:NL:RBROT:2024:13557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/10/686850 / FA RK 24-7274
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorzieningen in een alimentatiezaak met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2024 een beschikking gegeven in een procedure over voorlopige voorzieningen, waarbij de vrouw, die zowel de Nederlandse als de Russische nationaliteit heeft, verzocht om wijziging van een eerdere beschikking van 5 juni 2024. In die eerdere beschikking was het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud door de man afgewezen. De vrouw stelde dat de rechtbank bij die beslissing was uitgegaan van onvolledige gegevens, omdat de man belangrijke financiële informatie had achtergehouden. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om op het verzoek te beslissen en dat Nederlands recht van toepassing is. Na beoordeling van de financiële situatie van beide partijen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vrouw recht heeft op een partnerbijdrage van € 2.587,- per maand, met ingang van 1 maart 2024. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/686850 / FA RK 24-7274
Beschikking van 17 december 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.N.M. de Gier te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 2 oktober 2024;
  • de berichten met bijlage(n) van de man van 4 oktober 2024 en 8 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap (C/10/669891 / FA RK 23-8868), waarop afzonderlijk is beslist. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw en de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 3 september 2020 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2024 is in het kader van voorlopige voorzieningen – voor zover hier van belang – het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen.
2.3.
De vrouw heeft zowel de Nederlandse als de Russische nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
De man handhaaft zijn formele verweer ten aanzien van de korte termijn waarop onderhavig verzoek na indiening wordt behandeld niet langer, zodat de rechtbank overgaat tot de behandeling van het verzoek.
3.2.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.2.1.
Deze zaak heeft een internationaal privaatrechtelijk karakter. Om die reden ligt zowel de rechtsmacht van deze rechtbank als het toe te passen recht ambtshalve ter beoordeling voor. De rechtbank stelt op grond van de omstandigheden van partijen vast dat zij bevoegd is op het verzoek te beslissen en dat op het verzoek Nederlands recht moet worden toegepast.
3.3.
Verzoek wijziging partnerbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt de beschikking voorlopige voorzieningen van 5 juni 2024 te wijzigen en de man te veroordelen om met ingang van 1 maart 2024 aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 5.000,- per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage).
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Op grond van artikel 824 lid 2 Rv kan een beschikking houdende voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 822 Rv, op verzoek van de echtgenoten of van één van hen door de rechtbank worden gewijzigd of ingetrokken, als de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of als bij het geven van die beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
3.3.4.
De procedure tot het treffen en wijzigen van een voorlopige voorziening is bedoeld om een ordemaatregel te treffen. In verband met dit bijzondere karakter heeft de wetgever bepaald dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden een eerder getroffen voorlopige voorziening kan worden gewijzigd. Niet iedere wijziging in de omstandigheden en niet iedere onjuistheid van de oorspronkelijke gegevens zal dus tot wijziging van de beschikking kunnen leiden. Alleen in evidente, zeer sprekende gevallen, is een wijziging gerechtvaardigd.
3.3.5.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat bij het geven van de beschikking van 5 juni 2024 in zodanige mate van onvolledige gegevens is uitgegaan, dat de voorziening althans de afwijzing van het verzoek om een voorlopige partneralimentatie niet in stand kan blijven. De vrouw stelt dat de door de man opgevoerde aflossingen op twee schulden aan de Belastingdienst wel degelijk hadden kunnen worden vermeden en zij verwijst naar een jaaroverzicht van de Rabobank met de waarde van de beleggingsportefeuille van de man van € 59.711,69 op 31 december 2023. Tijdens de eerdere procedure beschikte de vrouw niet over dat jaaroverzicht en volgens de vrouw had de man dat moeten overleggen. Door dit na te laten heeft de rechtbank volgens de vrouw geen goed beeld gekregen van de financiële situatie van de man en is de rechtbank van onvolledige gegevens uitgegaan. In de eerdere procedure was bekend dat de man op 31 december 2023 beschikte over de volgende liquide middelen: een saldo van € 28.413,14 op een rekening eindigend op 203 (Rabo ToekomstSparen) op naam van de man, een saldo van € 5.605,78 op een rekening eindigend op 446 (Rabo BeleggersRekening) op naam van de man en een saldo van € 62.221,- op een rekening op naam van de onderneming van de man. Met deze bedragen en het bedrag op de beleggingsrekening van € 59.711,69, zijnde in totaal € 155.951,61, had de man de belastingschulden van € 74.682,- en € 20.644,- kunnen voldoen en hadden de betalingsregelingen en daarmee de opgevoerde lasten in de alimentatieberekening kunnen worden vermeden.
3.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft gesteld om te kunnen worden ontvangen in haar verzoek. Vervolgens moet worden beoordeeld of, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
3.3.7.
De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
Ingangsdatum
3.3.8.
De rechtbank heeft in de beschikking van 5 juni 2024 de ingangsdatum van de partnerbijdrage vastgesteld op 1 maart 2024. Deze datum is tussen partijen niet in geschil.
Behoefte en behoeftigheid
3.3.9.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenoemde ‘hofnorm’ zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen tijdens het geregistreerd partnerschap, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een samenlever.
3.3.10.
Gelet op de toelichting van de man over de winst in de jaren 2018 tot en met 2023, waaruit blijkt dat de winst in de jaren 2018 tot en met 2022 varieerde tussen € 68.395,- en € 195.533,- per jaar en dat de winst in 2023 € 150.570,- per jaar was, volgt de rechtbank de man in zijn stelling dat een winst van gemiddeld € 150.000,- per jaar als uitganspunt moet genomen. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) in het kader van de behoeftebepaling het netto besteedbaar inkomen van de man aan de hand van een winst van € 150.000,- op € 8.499,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen: de zelfstandigenaftrek van € 3.750,-. De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 19.466,-.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
Rekening is gehouden met de door de man op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 3.811,-.
Ten slotte is rekening gehouden met de inkomsten uit verhuur van € 12.000,-.
3.3.11.
De vrouw is sinds 2013 in loondienst bij de door haar opgerichte vennootschap [naam V.O.F.] . De vrouw is een advocaat ingeschreven bij de Russische balie en zij werkte voor cliënten met Russische belangen. In verband met de vanuit de Europese Unie en Rusland opgelegde sancties vallen de werkzaamheden van de vrouw vanaf oktober 2022 onder de sancties en kwam er een einde aan de inkomsten van [naam V.O.F.] . De vrouw heeft de jaarrekening 2022 en de voorlopige cijfers 2023 van [naam V.O.F.] . overgelegd. Hieruit is gebleken dat de vrouw in de jaren 2021 tot en met 2023 een inkomen had van respectievelijk € 106.680,-, € 81.000,- en € 40.750,- per jaar. Gelet op de daling van het inkomen van de vrouw acht de rechtbank het realistisch om uit te gaan van het gemiddelde inkomen van de vrouw over de aflopen drie jaren van € 76.143,- per jaar. Immers, aannemelijk is dat een daling van het inkomen van invloed is op het uitgavenpatroon.
3.3.12.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) in het kader van de behoeftebepaling het netto besteedbaar inkomen van de vrouw aan de hand van het gemiddelde inkomen van € 76.143,- per jaar, op € 3.940,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
Rekening is gehouden met de door de vrouw op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 3.811,-.
De arbeidskorting is in aanmerking genomen.
3.3.13.
Aan de hand van deze gegevens becijfert de rechtbank het in dit kader relevante netto besteedbaar gezinsinkomen op (€ 8.499,- + € 3.940,- =) € 12.439- per maand; 60% daarvan bedraagt € 7.463,- per maand.
3.3.14.
Op de behoefte van de vrouw moet haar inkomen in mindering worden gebracht. Uit de salarisspecificaties van januari tot en met april 2024 is gebleken dat het inkomen van de vrouw € 1.000,- bruto per maand bedraagt, inclusief vakantiegeld en dat de inhouding bijdrage zorgverzekeringswet € 53,20 per maand bedraagt. Uitgaande van deze gegevens wordt op de behoefte een bedrag van € 947,- netto per maand in mindering gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 6.516,- netto per maand resteert.
3.3.15.
In het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure wordt geen rekening gehouden met mogelijke inkomsten uit verhuur, omdat niet aannemelijk is geworden dat de vrouw die inkomsten in 2024 heeft.
3.3.16.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de behoefte van de vrouw vast op € 6.516,- netto per maand, ofwel € 12.661,- bruto per maand.
3.3.17.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet volledig in haar behoefte kan voorzien en dus behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man in haar levensonderhoud.
Draagkrachtberekening
3.3.18.
In het kader van de berekening van de draagkracht van de man heeft de rechtbank in de beschikking van 5 juni 2024 een oordeel gegeven over het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man dat is bepaald op € 7.482,- per maand. Dit NBI wordt als uitgangspunt genomen.
3.3.19.
De draagkracht van de man moet in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% × [NBI – (0,3×NBI + 1.270)].
Tussen partijen is in geschil de vraag of rekening moet worden gehouden met de maandelijkse aflossingen van € 6.225,- en € 2.064,- op schulden van de man van € 74.682,- ter zake een aanslag IB 2022 en van € 20.664,- ter zake een voorlopige aanslag IB 2024. Gelet op de waarde van de beleggingsportefeuille van de man houdt de rechtbank ter zake de aanslag IB 2022 slechts rekening met deze schuld tot een bedrag van € 14.971,-. De man heeft voldoende onderbouwd dat de bedragen op de overige onder 3.3.5. genoemde rekeningen zijn bedoeld als pensioenvoorziening. Geen rekening wordt gehouden met de aflossing op de schuld ter zake de aanslag IB 2024 omdat bij de berekening van het NBI van de man rekening is gehouden met de inkomensheffing box 1.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank in de formule het draagkrachtloos inkomen van de man verhogen met een bedrag van (€ 14.971,- /12 =) € 1.248,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dus 60% × [€ 7.482,- – (0,3 × € 7.482,- + 1.270 + € 1.248,-)] = € 1.631,- per maand.
Conclusie
3.3.20.
Uit het voorgaande volgt dat bij het geven van de beschikking van 5 juni 2024 in zodanige mate van onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. De draagkracht van de man bedraagt € 1.631,- netto per maand en na brutering € 2.587,- per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Het verzoek tot wijziging zal worden toegewezen in die zin, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, wordt bepaald op € 2.587,- per maand.
3.3.21.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2024 in die zin, dat aan de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt opgelegd van € 2.587,- per maand met ingang van 1 maart 2024;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 17 december 2024.