3.5.Onderhoudsbijdragen
3.5.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 500,- per kind – naar de rechtbank begrijpt – per maand vast te stellen, met ingang van 1 januari 2023.
3.5.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.5.3.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.
3.5.4.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage toepassen, nu de onderhoudsgerechtigden gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
3.5.5.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden vastgesteld. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
3.5.6.De kinderbijdrage zal worden vastgesteld met ingang van de datum van deze beschikking. Er is geen aanleiding om in het kader van deze procedure de ingangsdatum met terugwerkende kracht vast te stellen op 1 januari 2023. De man heeft onweersproken gesteld dat partijen ten tijde van het uit elkaar gaan afspraken hebben gemaakt, onder andere inhoudende dat de man geen alimentatie zou betalen en dat partijen de kosten voor de kinderen in overleg zouden verdelen en dat dit feitelijk zo is uitgevoerd. Overigens, bij een geschil tussen partijen over een door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de minderjarigen voor de duur van de scheidingsprocedure kan de rechtbank worden gevraagd in het kader van een voorlopige voorziening een bijdrage te bepalen.
3.5.7.Partijen zijn het erover eens dat het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen (hierna: de behoefte van de minderjarigen) in 2024 € 1.374,- per maand bedraagt op basis van de inkomens van partijen in 2022.
3.5.8.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.5.9.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2024-2. De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
3.5.10.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2024 op € 2.967,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties van 2024):
- basisloon € 3.474,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.5.11.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over het jaar 2024 op € 2.979,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties van 2024):
- basisloon € 2.184,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 53,97
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.5.12.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 826,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.5.13.De draagkracht van partijen wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% × [NBI – (0,3×NBI + 1.270)]. De draagkracht van de man bedraagt € 565,- per maand en de draagkracht van de vrouw bedraagt € 570,- per maand.
3.5.14.In de formule is rekening gehouden met het woonbudget (0,3×NBI). Daaronder valt ook het deel van de lasten van de woning die door de man worden betaald overeenkomstig de afspraak die partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gemaakt. Niet gebleken dat de woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk hoger zijn dan het woonbudget. Overigens is tussen partijen niet in geschil dat de man de volledige bruto-hypotheekrente betaalt en dat het volledige fiscale voordeel aan hem toekomt.
Draagkrachtvergelijking
3.5.15.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht van € 565,- per maand ofwel € 282,50 per maand per kind.
3.5.16.De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 15%. De vrouw voert verweer.
3.5.17.Partijen gaan de zorgregeling in overleg met de jongste minderjarige opstarten en vormgeven. Gelet hierop en ervan uitgaande dat de man regelmatig de zorg zal hebben voor de jongste minderjarige, wordt rekening gehouden met een zorgkorting van 15%. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man geen contact heeft met de oudste minderjarige, maar dat hij dit wel wil om bijvoorbeeld samen te gaan sporten. Hoewel er op dit moment geen verdeling van zorg is, maar niet is gebleken dat de man zijn verplichting tot verdeling van de zorg niet nakomt, wordt rekening gehouden met een zorgkorting van 5%.
3.5.18.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 687,- per maand per kind bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van respectievelijk € 34,- en € 103,- per maand.
3.5.19.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
- Het tekort bedraagt € 239,-, zodat de helft daarvan is € 120,-.
- De helft van het bedrag van € 120,- is hoger dan de zorgkorting van € 34,-, zodat de man de zorgkorting niet in mindering kan brengen op de eerder berekende bijdrage van € 282,50 per maand voor de oudste minderjarige.
- De helft van het bedrag van € 120,- is lager dan de zorgkorting van € 103,-, zodat een bedrag van € 60,- in mindering wordt gebracht op de zorgkorting van € 103,-, waarna resteert (€ 103,- – € 60,- =) € 43,-. Dit restant komt in mindering op de eerder berekende bijdrage: € 282,50 – € 43,- = € 239,50. De aan de man op te leggen bijdrage wordt dus € 239,50 per maand voor de jongste minderjarige.
3.5.20.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 282,50 per maand voor de oudste minderjarige en van € 239,50 per maand voor de jongste minderjarige in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.5.21.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.22.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 500,- – naar de rechtbank begrijpt – per maand vast te stellen, met ingang van 1 januari 2023.
3.5.23.De man voert gemotiveerd verweer.
3.5.24.De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
3.5.25.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlandse recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.5.26.Op grond van artikel 1:157 lid 6 BW vangt de termijn voor het verstrekken van levensonderhoud aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Volgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij de bij de echtscheidingsbeschikking of latere uitspraak te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, tenzij de echtgenoten het uitdrukkelijk eens zijn geworden over een eerdere ingangsdatum van de alimentatie.
3.5.27.Omdat partijen geen overeenstemming hebben over een ingangsdatum die is gelegen vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zal de eventuele uitkering tot levensonderhoud worden vastgesteld met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5.28.De rechtbank zal eerst de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie.
3.5.29.De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% × [NBI – (0,3×NBI + 1.270)] en bedraagt € 484,- per maand.
3.5.30.Na aftrek van de kinderbijdrage verhoogd met de zorgkorting van in totaal € 565,- per maand is er geen draagkrachtruimte voor betaling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dus afwijzen.