ECLI:NL:RBROT:2024:13552

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
10/260817-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling voor poging tot zware mishandeling en vernieling met noodweerverweer

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 6 augustus 2024 in Rotterdam de aangever met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot een steekwond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzet had op het doden van de aangever. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij leed aan psychische stoornissen, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een contactverbod met de aangever. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 4.045,50 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/260817-24
Datum uitspraak: 9 december 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [plaats 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam pi] ,
raadsvrouw mr. H.C.S. van Viegen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

  • Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde, met uitzondering van dat onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op een relingbeschermer;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte, omdat de feiten hem als gevolg van een stoornis niet kunnen worden toegerekend.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering poging tot zware mishandeling
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever in de rug heeft gestoken of gesneden. De aangever is mogelijk op een andere wijze aan zijn rug gewond geraakt toen hij in het water sprong. Ook is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
4.2.2.
Beoordeling
Zowel de aangever als de verdachte hebben verklaard dat de verdachte op 6 augustus 2024 de aangever op zijn boot met een mes in zijn rug heeft gestoken. Op de zitting heeft de verdachte getoond dat hij hierbij een bovenhandse stekende beweging heeft gemaakt. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij heeft gestoken met het mes van het merk ‘Smith & Wess’ dat later in zijn woning is aangetroffen. Dit betreft een mes van het merk ‘Smith & Wesson’ met een lemmet van 7,5 centimeter.
De politie zag een half uur na de melding dat in het T-shirt van de aangever op zijn rug ter hoogte van zijn linkerschouder een kleine scheur zat. Zij zagen onder het T-shirt van de aangever een steekwond van ongeveer 5 centimeter lang, die nog aan het bloeden was. De aangever is naar het ziekenhuis gebracht, waar bij het linker schouderblad van de aangever aan de onderzijde een steekwond tot op het bot is geconstateerd.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een mes met een lemmet van 7,5 centimeter lang, van korte afstand, een bovenhandse steekbeweging in de richting van de rug van de aangever heeft gemaakt. Het mes heeft de rug van de aangever geraakt en is tot op het bot van het linker schouderblad zijn lichaam binnengedrongen.
De mogelijkheid van een alternatief scenario als oorzaak van de verwonding, zoals dat deze zou zijn ontstaan bij het in het water springen door de aangever om de verdachte te ontvluchten, is niet aannemelijk geworden, al is het maar vanwege de op het punt van het steken in de rug bekennende verklaring van de verdachte zelf. Er zijn in het dossier ook geen objectieve aanknopingspunten voorhanden die de mogelijkheid van een alternatief scenario ondersteunen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat het steken met een mes met een lemmet van 7,5 centimeter lang in die richting een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Van belang is daarbij ook dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever, dat reeds hieruit volgt dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Slechts door toeval is het mes gestuit op het harde schouderblad van de aangever, waardoor ernstiger letsel is voorkomen. Het standpunt van de raadsvrouw dat voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen, wordt op grond van het voorgaande dan ook verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is de poging tot zware mishandeling van de aangever.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering vernieling
De onder 2 ten laste gelegde vernieling is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op een relingbeschermer overeenkomstig de vordering van de officier van justitie. De verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 6 augustus 2024 te Rotterdam ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] in de rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 6 augustus 2024 te Rotterdam ,
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit en een fiets die
aan [slachtoffer] toebehoorden heeft
vernield
enbeschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot zware mishandeling;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd.
5.2.
Verweer ten aanzien van strafbaarheid van feit 1
5.2.1.
Standpunt verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer. De aangever zwaaide met een hamer in de richting van de verdachte. De verdachte verdedigde zichzelf tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
5.2.2.
Beoordeling van de strafbaarheid
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Uit de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte blijkt dat het de verdachte is geweest die de confrontatie met de aangever heeft gezocht. De aangever heeft verklaard dat de verdachte, terwijl hij tegen de aangever dreigende teksten uitte, met een mes in zijn hand de boot op kwam gerend en dat hij, aangever, daarop besloot een hamer te pakken om zichzelf hiertegen te verdedigen. De verdachte heeft verklaard dat hij de boot van de aangever is opgelopen om bij de aangever verhaal te halen en om hem een waarschuwing te geven. De verdachte is de aangever genaderd met een mes in zijn hand. De verdachte heeft ook verklaard dat de aangever heeft getracht om van de verdachte weg te vluchten door achteruit te bewegen en dat de aangever vervolgens in het water terecht is gekomen. Uit deze omstandigheden blijkt dat de aangever zich aan de situatie wilde onttrekken, in plaats van de confrontatie met de verdachte aan gaan. Dit wordt ondersteund door het feit dat de verdachte de aangever in de rug heeft geraakt en de aangever op het moment van steken dus met zijn rug naar de verdachte gekeerd moet zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een moment waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Sterker nog, hij heeft zelf de confrontatie met aangever gezocht en hem in zijn rug gestoken toen hij wegvluchtte van de verdachte. Dat de aangever tijdens zijn vlucht voor de verdachte nog een zwaaiende beweging met een hamer heeft gemaakt, maakt dit niet anders.
Het beroep op noodweer slaagt niet en het feit is dus strafbaar.
5.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdediging heeft daartoe verwezen naar het advies van de deskundige in de psychologische gedragsdeskundige rapportage.
6.2.
Beoordeling
Advies van de deskundigeIn deze zaak is door de deskundige [deskundige] , psycholoog, een rapport opgemaakt over de geestvermogens van de verdachte, gedateerd 12 november 2024. Dit rapport houdt – samengevat – het volgende in.
De verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een persisterende depressieve stoornis, een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gemengd beeld, een ongespecificeerde angststoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis (matig-ernstig).
Deze psychische stoornissen waren ook ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten aanwezig en deze beïnvloedden de gedragskeuzen van de verdachte, dan wel zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde volledig en rechtstreeks. De motiverende bron van verdachtes acties is zijn paranoïde, waanachtige overtuiging dat de aangever deel uitmaakt van een groep Feyenoord-hooligans die wraak wil nemen op verdachte, hem belaagt en belastert en hem kapot wil maken, omdat hij zou beschikken over explosieve informatie over een aantal hooligans die informant van de politie zouden zijn. Gegeven de kloof tussen deze overtuiging en de werkelijkheid en de afwezigheid van andere, reële en opportunistisch/antisociale, althans niet-psychotische motieven, wordt geconcludeerd dat verdachtes paranoïde-psychotische belevingen volledig en rechtstreeks hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde en wordt geadviseerd om deze feiten – indien bewezen – verdachte niet toe te rekenen.
De intelligentie van de verdachte wordt geschat op (beneden)gemiddeld, maar de verdachte heeft niet willen meewerken aan een intelligentie-onderzoek. De verdachte wilde ook niet meewerken aan afname van het Diagnostisch Interview voor ADHD bij volwassenen. De verdachte heeft duidelijk gemaakt dat er in het verleden sprake was van (ernstige) middelenproblematiek die al langdurig in remissie is. In de huidige klinische presentatie staan de paranoïde denkpatronen en ADHD-symptomen zo op de voorgrond dat er betrekkelijk weinig zicht is verkregen op de (onderliggende) persoonlijkheid van de verdachte, die bovendien naar verwachting gekleurd zal zijn door de lange verslavingsgeschiedenis.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank komt op basis van de rapportage van de deskundige tot de vaststelling dat de verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten leed aan psychische stoornissen en dat deze stoornissen verdachtes gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedden.
De vraag is vervolgens of deze stoornissen ook aan toerekening van de feiten aan de verdachte in de weg staan. Hiervoor is vereist dat de verdachte de wederrechtelijkheid en de morele ongeoorloofdheid van het feit niet kon begrijpen of, als hij die wederrechtelijkheid en die morele ongeoorloofdheid wel begreep, niet in overeenstemming met dat besef kon handelen. Dit kader brengt met zich dat aan het advies van de deskundige over de mate van toerekeningsvatbaarheid een andere waardering wordt gegeven.
Uit de verschillende verklaringen van de verdachte bij de politie volgt dat verdachte de aangever een waarschuwing wilde geven en hem wilde wegjagen, onder andere vanwege dingen die de zwager van aangever zou hebben gedaan en omdat de aangever de verdachte zwart had gemaakt in het buurthuis. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat hij spijt heeft. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte herhaald dat hij met de aangever een langlopend conflict had en dat hij de aangever bang wilde maken. Ook heeft hij herhaald dat hij veel spijt heeft van wat er is gebeurd. Bij de deskundige heeft de verdachte over de aangever en het ten laste gelegde onder meer als volgt verklaard:
“Nadat aangever in het water gesprongen was, heb ik nog even dat raam eruit geslagen en 2 fietsbanden lek geprikt. Toen ben ik naar huis gegaan. Ik voelde me heerlijk. Die prik had niet gehoeven, dat hij in het water viel wel.”Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij bij aangever verhaal ging halen omdat de aangever in het buurthuis negatief over de verdachte zou hebben gesproken. De verdachte heeft ook verklaard dat hij de aangever niet met een mes had moeten steken en dat hij daar spijt van heeft. Ook heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat het steken van de aangever uiteraard niet gerechtvaardigd was, maar dat de aangever wel een hamer had gepakt. Tenslotte heeft hij verklaard dat hij vond dat de door hem bij de aangever toegebrachte verwonding wel meeviel.
De verdachte heeft op meerdere momenten consistente en duidelijke verklaringen afgelegd over zijn eigen handelen. Uit die verklaringen van de verdachte blijkt dat de verdachte zich wel degelijk bewust was van (de betekenis van) zijn handelen en dat hij het gebeuren voor zichzelf in een normerend kader kon plaatsen. Verdachtes begrip van de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen was niet volledig verstoord. Niet is gebleken dat de verdachte niet in staat is geweest om in overeenstemming met dat begrip te handelen. De rechtbank concludeert dan ook – anders dan de officier van justitie en de verdediging – dat het handelen van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten weliswaar in enige mate, maar niet volledig, werd bepaald door zijn ziekelijke stoornissen. Gelet hierop kan van volledige ontoerekeningsvatbaarheid geen sprake zijn.
6.3.
Conclusie
Het beroep van de verdediging op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht wordt verworpen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Die conclusie heeft tot gevolg dat de verdachte wel strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn draagkracht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de aangever met een mes in zijn rug gestoken. De aangever bleek een steekwond te hebben, waarvoor hij in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp is behandeld. Doordat het mes werd tegengehouden door het schouderblad van de aangever is het mes niet dieper het lichaam ingedrongen, viel het letsel van de aangever mee en is het gebleven bij een poging om de aangever zwaar te mishandelen.
Door zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangever. Uit de verklaring van de aangever ter zitting volgt dat hij nog dagelijks hinder ondervindt van de gevolgen van het agressieve handelen van de verdachte, waarbij de aangever in de vertrouwde omgeving van zijn eigen boot door de verdachte zonder een voor de aangever duidelijke reden met een mes is aangevallen. De aangever is hierbij zo in het nauw gedreven dat hij geen andere uitweg zag dan van zijn boot in het water te springen om aan de verdachte te ontkomen.
Daarnaast heeft de verdachte ook een ruit van de boot van de aangever en zijn fietsbanden kapotgemaakt. Ook hierdoor heeft de aangever schade geleden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van 21 november 2024 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Uit dit rapport volgt onder meer dat het psychosociaal functioneren van de verdachte als voornaamste risicofactor wordt aangemerkt. De verdachte leeft geïsoleerd, ervaart zijn detentie als een ‘onnatuurlijke habitat’, heeft geen contact met familie en vrienden en kent een belast verleden met alcohol- en drugsverslavingen. De verdachte is niet bekend met het gebruik van ernstig geweld. Daarnaast is hij van plan om professionele hulp te zoeken en wordt op basis van zijn lijdensdruk en eerdere ervaringen met de GGZ verwacht dat zijn motivatie een duurzaam karakter heeft.
De verdachte scoort hoog op de onderdelen waarmee het algemeen recidiverisico wordt berekend, te weten: een geweldincident, een psychische stoornis, een drugs- en alcoholverslaving (in het verleden), het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en het hebben van een laag inkomen. Uit het gedragskundig onderzoek komt naar voren dat de kans op herhaling op zowel de korte als de lange termijn klein wordt geacht. Daarnaast lijkt de verdachte duurzaam gemotiveerd voor professionele hulp en zou hij een afspraak hebben gemaakt met de psycholoog van de penitentiaire inrichting om contact op te nemen met De Waag of het DOK. Ook is hij (in tegenstelling tot voorheen) bereid om medicatie te gaan gebruiken voor zijn ADHD. Op grond hiervan wordt het algemeen recidiverisico als laag ingeschat. Het risico op letsel wordt eveneens ingeschat als laag. Er is geen sprake van het gebruik van structureel geweld, de enkele eerdere veroordeling voor een geweldsfeit dateert van vijftien jaar geleden en de verdachte zegt geen (zak)mes meer te dragen. Interventies of toezicht worden op dit moment niet nodig geacht. Indien de rechtbank interventies toch noodzakelijk acht, ziet de reclassering wel mogelijkheden in een begeleidingstraject (meldplicht) en een cognitieve gedragsinterventie (CoVa of CoVa-Plus). Eventueel zou een contactverbod als beschermend middel kunnen worden ingezet ten aanzien van het slachtoffer. De verdachte staat open voor gedragsverandering en een begeleidingstraject door de reclassering. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt als laag ingeschat.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het eerdergenoemde rapport dat [deskundige] , psycholoog, over de verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 12 november 2024.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden passend geacht.
In het onderhavige geval is het bij een poging gebleven. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen. Bij de verdachte bestonden tijdens het begaan van de feiten psychische stoornissen waardoor de feiten hem in verminderde mate worden toegerekend.
Gelet op het reclasseringsrapport en het besprokene op de zitting, acht de rechtbank begeleiding van de verdachte door de reclassering en het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Het voorwaardelijke strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de hardnekkige overtuigingen van de verdachte over de aangever en dus ter voorkoming van strafbare feiten, acht de rechtbank als vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van twee jaar naast een contactverbod met de aangever tevens een locatieverbod voor de boot van de aangever en de directe omgeving hiervan noodzakelijk.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
Het in beslag genomen mes van het merk ‘Smith & Wesson’ dient primair te worden onttrokken aan het verkeer, subsidiair verbeurd te worden verklaard.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen mes zal worden verbeurd verklaard. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en de bewezenverklaarde feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.045,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij vordert tevens een bedrag van
€ 2.500,- aan nader te onderbouwen schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
€ 70,- ziekenhuisdaggeldvergoeding;
€ 50,- kledingschade;
€ 375,- eigen risico 2024;
€ 203,92 kapotte ruit;
€ 206,78 kapotte fietsbanden / velgen;
€ 139,80 kapotte iPhone.
9.1.
Standpunt officier van justitie
Gelet op het gevorderde ontslag van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
9.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak en het gevorderde ontslag van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Subsidiair dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu deze te complex van aard is en zich niet leent voor behandeling in het strafproces, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Meer subsidiair dient de vordering te worden afgewezen omdat de feiten op de dagvaarding niet in relatie staan tot de gevorderde schade en deze schade bovendien onvoldoende is onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
Materiële schade
Vast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is genoegzaam onderbouwd. Daarom zal de vordering van € 1.045,50 in zijn geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De aangever heeft als gevolg van de messteek van de verdachte lichamelijk letsel opgelopen. In de toelichting op het schadevergoedingsformulier en op de zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat hij als gevolg van het handelen van de verdachte te kampen heeft met beperkingen in zowel zijn persoonlijke als professionele leven. De schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-.
Nader te onderbouwen schade
De gevorderde nader te onderbouwen schade van € 2.500,- zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt.
Rente
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2024.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.045,50, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training cognitieve vaardigheden (CoVa of CoVa-plus);
verstaat dat
van rechtswege de volgende voorwaardenzijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] (geboortedatum [datum]
1966 te [plaats 2] );
2. zich niet te bevinden op de boot van [slachtoffer] (geboortedatum [datum] 1966 te [plaats 2] ), gelegen aan de [straat] te Rotterdam, of op de kade waar genoemde boot ligt in een straal van 20 meter rondom de boot;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste 6 (zes) maanden bedragen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2: een mes van het merk ‘Smith & Wesson’, in beslaggenomen onder goednummer [nummer] ;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 4.045,50(zegge: vierduizend vijfenveertig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 1.045,50 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering ten aanzien van immateriële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van nader te onderbouwen schade van € 2.500,-;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 4.045,50(hoofdsom, zegge: vierduizend vijfenveertig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.045,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 9 december 2024.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Rotterdam ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] (meermalen) in de rug heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Rotterdam ,
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit en/of een fiets en/of een railingbeschermer, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.