ECLI:NL:RBROT:2024:13540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
11257273 CV EXPL 24-19916
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en incassokosten in het kader van zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die zelf procedeert, wegens een betalingsachterstand van de zorgpremie. De gedaagde heeft de premie van juli 2020 van € 109,95 niet betaald, ondanks eerdere aanmaningen. CZ vordert niet alleen de hoofdsom, maar ook rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde erkent de vordering, maar stelt dat hij dacht een betalingsregeling te hebben. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de hoofdsom moet betalen, omdat er geen bewijs is van een lopende betalingsregeling die deze vordering dekt. De kantonrechter wijst ook de incassokosten van € 40,- en de rente toe, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. De proceskosten worden eveneens aan de gedaagde opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat CZ het vonnis direct kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De totale te betalen som door de gedaagde bedraagt € 161,82, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11257273 CV EXPL 24-19916
datum uitspraak: 13 december 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
CZ Zorgverzekeringen N.V.,
vestigingsplaats: Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘CZ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van 15 augustus 2024;
  • de rolbeslissing van 13 september 2024;
  • de akte van CZ van 10 oktober 2024, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen om te reageren op de akte van CZ, maar dat heeft hij niet gedaan.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
CZ en [gedaagde] hebben een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. [gedaagde] moet op basis van die overeenkomst iedere maand bij vooruitbetaling premie betalen. De premie van juli 2020 van € 109,95 heeft hij niet betaald. CZ wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag alsnog te betalen, met rente. Omdat [gedaagde] ondanks aanmaningen nog niet heeft betaald, wil CZ dat hij ook wordt veroordeeld om buitengerechtelijke kosten te betalen.
Het verweer van [gedaagde]
2.2.
[gedaagde] geeft aan dat de vordering van CZ klopt. Hij heeft een aanmaning op 22 april 2024 ontvangen. [gedaagde] was in de veronderstelling dat hij een lopende betalingsregeling had met CZ. Deze rekening is daar kennelijk bovenop gekomen. [gedaagde] geeft aan al gedurende 5 of 6 jaar financiële problemen te hebben. Hij heeft een budgetcoach die hem helpt met zijn financiën. Deze budgetcoach liet op een gegeven moment niks meer van zich horen en heeft ook geen contact meer onderhouden met schuldeisers van [gedaagde] . Als gevolg daarvan zijn verschillende achterstanden ontstaan.
De hoofdsom wordt toegewezen
2.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] nog € 109,95 moet betalen. Dit bedrag wordt daarom toegewezen. Dat de budgetcoach van [gedaagde] hem mogelijk niet goed heeft geholpen, brengt – hoe vervelend dat ook is voor [gedaagde] – niet mee dat de vordering niet toewijsbaar is. Dat ligt namelijk in de risicosfeer van [gedaagde] . Niet gebleken is verder dat [gedaagde] een betalingsregeling heeft met CZ waar ook deze vordering in betrokken is. In haar akte heeft CZ weliswaar erkend dat een betalingsregeling was overeengekomen op 23 mei 2020, maar deze is volgens CZ op 3 augustus 2023 komen te vervallen omdat [gedaagde] de regeling niet is nagekomen. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd zodat de kantonrechter er van uitgaat dat die stelling van CZ juist is.
[gedaagde] moet incassokosten van € 40,- betalen
2.4.
De incassokosten van € 40,- worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.5.
De rente (die, zoals CZ onbetwist heeft gesteld, tot 31 mei 2024 € 11,87 bedraagt) wordt toegewezen, omdat CZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan CZ moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 40,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt ) en € 20,- aan nakosten. Dat is in totaal € 327,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat CZ dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen € 161,82 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 109.95 gerekend vanaf 31 mei 2024 tot aan de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van CZ worden begroot op € 327,39;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
64362